ECLI:NL:CRVB:2023:135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
21 / 1298 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor terugvordering ALO-kop en toepassing buitenwettelijk begunstigend beleid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 6 oktober 2016 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter compensatie van een schuld aan de Belastingdienst, voortvloeiend uit de terugvordering van de alleenstaande ouderkop (ALO-kop). De Belastingdienst had in totaal € 882,- van de appellant teruggevorderd, omdat hij ten onrechte deze ALO-kop had ontvangen terwijl hij gehuwd was en niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote.

De aanvraag voor bijzondere bijstand werd door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht afgewezen, met als argument dat de PW geen bijstand verleent voor schulden. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de terugvordering niet aan hem te wijten was en dat hij voldeed aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college terecht geen bijzondere bijstand heeft verleend, omdat de appellant niet kon aantonen dat hij in de problemen was gekomen door de belastingschuld.

De Raad heeft vastgesteld dat het college bij de beoordeling van de aanvraag een buitenwettelijk begunstigend beleid hanteert, maar dat de appellant niet aan de voorwaarden voldeed. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.1298 PW

Datum uitspraak: 16 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 februari 2021, 19/4047 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Oukil, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oukil. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van Beveren.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 6 oktober 2016 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Hij was toen gehuwd en zijn minderjarige dochter woonde bij hem. De echtgenote van appellant heeft zich, samen met hun twee andere minderjarige kinderen, bij appellant en de dochter gevoegd in het kader van gezinshereniging. Vanaf 23 juni 2017 ontvingen appellant en zijn echtgenote bijstand naar de gehuwdennorm. Inmiddels is appellant gescheiden van zijn echtgenote en ontvangt hij weer bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellant heeft over de jaren 2016 en 2017 van de Belastingdienst de zogenoemde alleenstaande ouderkop (ALO-kop) ontvangen, ter aanvulling op het kindgebonden budget. Omdat appellant gehuwd was, had hij geen recht op de ALO-kop. De Belastingdienst heeft daarom over de jaren 2016 en 2017 een bedrag van in totaal € 882,- van appellant teruggevorderd.
1.3.
Op 29 juni 2017 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de aflossing van de schuld die is ontstaan als gevolg van de terugvordering door de Belastingdienst. Bij besluit van 9 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 maart 2018, heeft het college deze aanvraag afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
1.4.
Op 4 februari 2019 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend ter compensatie van de over de jaren 2016 en 2017 terug te betalen ALO-kop. Hij heeft verzocht hem deze te verstrekken in de vorm van een aanvulling op de bijstand.
1.5.
Bij besluit van 7 februari 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 augustus 2019 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat de aanvraag in feite ziet op het verlenen van bijstand voor schulden. In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW is bepaald dat voor schulden geen bijstand kan worden verleend. Het gaat hier om een schuld aan de Belastingdienst. Appellant en zijn echtgenote leefden namelijk niet duurzaam gescheiden, zodat appellant geen alleenstaande ouder was en hij ten onrechte de ALO-kop had ontvangen. Het college ziet in de in bezwaar overgelegde stukken van de Belastingdienst geen aanleiding om toepassing te geven aan het buitenwettelijk begunstigend beleid van de gemeente Utrecht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW staat dat dat degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht heeft op bijstand.
4.2.
Het college hanteert bij de beoordeling van aanvragen om bijstand voor de aflossing van een schuld aan de Belastingdienst wegens terugvordering van de ALO-kop een buitenwettelijk begunstigend beleid. Uit het bestreden besluit en de ter zitting door het college gegeven toelichting is dit beleid zo te begrijpen, dat bijzondere bijstand voor een dergelijke schuld kan worden verleend indien de belanghebbende heeft aangetoond door de belastingschuld in de problemen te zijn gekomen omdat bijvoorbeeld geen aflossingsregeling met de Belastingdienst kon worden getroffen.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de terugvordering van de ALO-kop niet aan hem te wijten is, maar een gevolg is van een te strikte interpretatie van het begrip ‘duurzaam gescheiden levend’. De rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op de beroepsgrond dat het college hem had moeten aanmerken als duurzaam gescheiden levend van zijn echtgenote. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor de toepassing van het buitenwettelijk begunstigend beleid niet relevant is of appellant duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leefde. Het college verleent met toepassing van dit beleid namelijk bijzondere bijstand voor schulden wegens een terugvordering van de ALO-kop ongeacht de vraag of de reden van terugvordering is gelegen in het wel of niet duurzaam gescheiden leven van echtgenoten. Van betekenis is wel of de belastingschuld tot problemen heeft geleid en wat de oorzaak daarvan is.
4.3.2.
Het college heeft dan ook bij appellant om nadere gegevens over de belastingschuld verzocht en beoordeeld of hem op grond van het beleid bijzondere bijstand voor de betaling van de terugvordering van de ALO-kop kon worden verleend.
4.3.3.
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande geen oordeel hoeven geven over het al dan niet duurzaam gescheiden leven van appellant en zijn echtgenote.
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij voldoet aan de voorwaarden van het beleid. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
4.4.1.
Het college heeft niet kunnen vaststellen dat appellant voldoet aan die voorwaarden, omdat hij geen stukken heeft overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de Belastingdienst de schuld invorderde. Ook in hoger beroep heeft appellant – hoewel de Raad hem voorafgaand aan de zitting schriftelijk had verzocht in dit verband informatie te verstrekken – geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Ook op een andere manier heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat en op welke manier hij als gevolg van de schuld aan de Belastingdienst in de problemen is gekomen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en K.M.P. Jacobs en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) B. van Dijk