ECLI:NL:CRVB:2023:1328
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onterechte weigering Wajong-uitkering door het Uwv en de beoordeling van arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1998, heeft op 24 april 2018 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij aangaf te lijden aan een cerebrale visuele stoornis (CVI) en epilepsie. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, met de stelling dat appellante op dat moment niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2021 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen. De Raad heeft de zaak geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen aanvullende rapporten in te dienen. Op 14 juni 2023 vond een nadere zitting plaats, waarbij appellante opnieuw werd bijgestaan door haar advocaat, maar het Uwv niet aanwezig was.
De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het Uwv zijn standpunt over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante onvoldoende heeft onderbouwd. De Raad concludeert dat appellante op 24 april 2018 duurzaam niet beschikte over arbeidsvermogen en dat zij recht heeft op een Wajong-uitkering. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en het Uwv is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante.