Uitspraak
21.2232 WSF
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 november 2019 ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de vaststelling van een OV-schuld van € 600,- aan betrokkene, die in de maanden mei en juni 2019 en in de tweede helft van juli 2019 ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een studentenreisproduct. Betrokkene was per 1 augustus 2018 ingeschreven voor een opleiding en ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had vastgesteld dat betrokkene geen recht meer had op het reisproduct, omdat zij niet meer ingeschreven stond voor een opleiding die recht gaf op studiefinanciering. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de OV-schuld verlaagd naar € 75,-, omdat de minister niet had aangetoond dat betrokkene in de relevante maanden gebruik had gemaakt van het reisproduct.
In hoger beroep heeft de minister aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van het reisproduct door betrokkene. De Raad oordeelde dat de bewijslast bij de minister ligt en dat deze met de geautomatiseerde gegevensuitwisseling tussen DUO en RSR aan zijn verplichtingen had voldaan. De Raad concludeerde dat betrokkene in de relevante maanden gebruik had gemaakt van het reisproduct en dat de OV-schuld van € 600,- in stand moest blijven. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het besluit van 13 november 2019 werd ongegrond verklaard.