In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die bezwaar had gemaakt tegen een correctie van pensioenpremies die was uitgevoerd in zijn loonstrook van oktober 2019. Appellant, een burgerambtenaar bij het Ministerie van Defensie, was na zijn functioneel leeftijdsontslag aangesteld op basis van stuksbeloning, maar in de praktijk bleek hij voor een vast aantal uren per week te zijn aangesteld. Dit leidde tot een correctie van de pensioenpremies, waartegen appellant bezwaar maakte. De staatssecretaris van Defensie handhaafde de correctie, wat door de rechtbank werd bevestigd. Appellant ging in hoger beroep, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanstellingsgrond onjuist was en dat de correctie van de pensioenpremies rechtmatig was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep van appellant gegrond en verklaarde het bezwaar tegen de loonstrook niet-ontvankelijk. De Raad oordeelde dat er geen toezegging was gedaan die de staatssecretaris verplichtte om het uurloon van appellant verder te indexeren. De Raad veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van appellant.