ECLI:NL:CRVB:2023:127
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor eenmalige aanvangskosten onderbewindstelling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de weigering van bijzondere bijstand voor eenmalige aanvangskosten die zijn opgekomen in het kader van een onderbewindstelling. Appellante, die sinds 19 september 2018 (aanvullende) bijstand ontvangt, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten die zijn ontstaan na de benoeming van haar bewindvoerder op 16 april 2019. De aanvraag werd echter pas op 19 juni 2019 door het college ontvangen, wat volgens het gemeentelijk beleid te laat was. Het college hanteert de regel dat aanvragen voor bijzondere bijstand binnen twee maanden na het ontstaan van de kosten moeten worden ingediend.
De Raad heeft vastgesteld dat de aanvangskosten op 16 april 2019 zijn opgekomen, maar dat de aanvraag pas op 19 juni 2019 is ingediend. Appellante stelde dat haar bewindvoerder de aanvraag op 16 april 2019 per post had verzonden, maar kon dit niet onderbouwen met bewijsstukken. De Raad oordeelde dat de enkele stelling van de bewindvoerder niet voldoende was om aan te nemen dat de aanvraag tijdig was ingediend. De Raad bevestigde dat het college geen bijzondere bijstand kan verlenen met terugwerkende kracht en dat de aanvraag niet tijdig was ingediend. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd.