ECLI:NL:CRVB:2023:1257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
22 / 1492 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie

In deze zaak gaat het om de intrekking van de toestemming die in 2014 aan appellant was verleend om nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie te verrichten. De korpschef van politie heeft op 26 september 2020 besloten dat appellant vanaf zes maanden na deze datum niet langer deze werkzaamheden mag uitvoeren. Dit besluit is genomen in het kader van een nieuw beleid dat is vastgesteld om belangenverstrengeling te voorkomen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de korpschef heeft het standpunt gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de korpschef bevoegd was om de toestemming in te trekken. De Raad oordeelt dat de korpschef in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie niet in overeenstemming is met de goede functionering van de politie. De Raad bevestigt dat de afbouwperiode van zes maanden niet onredelijk is en dat er geen verdere compensatie of afbouwregeling nodig is. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de intrekking van de toestemming in stand blijft.

Uitspraak

22/1492 AW
Datum uitspraak: 30 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 december 2021, 21/818 (aangevallen tussenuitspraak) en uitspraak van de rechtbank OostBrabant van 4 april 2022, 21/818 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 26 september 2020 heeft de korpschef bepaald dat het appellant vanaf zes maanden na 27 september 2020 niet langer is toegestaan zijn nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie te verrichten en dat het eerdere toekennend besluit daartoe als ingetrokken moet worden beschouwd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de korpschef is met een besluit van 17 februari 2021 (bestreden besluit) bij dit besluit gebleven.
Appellant heeft tegen dat laatste besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak gevoegd met de zaak met nummers 22/827 AW en 22/3613 AW behandeld op de zitting van 7 april 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Dane. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Lammers en mr. J. Wegen. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak kort gezegd om de vraag of de korpschef mocht besluiten om de in 2014 aan appellant verleende toestemming om nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler te mogen verrichten, te beëindigen voor zover het gaat om het verrichten van deze werkzaamheden bij en in opdracht van de politie, met een afbouwperiode van zes maanden.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van dit hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant werkt bij de politie, als laatste in de functie van [naam functie] bij het team [naam team] voor 18 uren per week.
1.2.
Bij besluit van 17 december 2014 heeft de korpschef aan appellant (onder voorwaarden) toestemming verleend voor het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler. Appellant verrichtte als zzp’er nevenwerkzaamheden onder meer bij de eigen politieorganisatie als tolk/vertaler. Dit kwam er feitelijk op neer dat hij bij verhoren aanwezig was om het gesprokene te vertalen naar het Nederlands en dat hij opgenomen verhoren en tapgesprekken (audio- en videobestanden) vertaalde naar het Nederlands.
1.3.
Tijdens de reorganisatie naar de Nationale Politie is gebleken dat de 26 regiokorpsen verschillend omgingen met nevenwerkzaamheden door politiemedewerkers. De korpschef heeft om die reden met ingang van 1 januari 2015 één nationaal beleid vastgesteld dat is neergelegd in de notitie 'Nevenwerkzaamheden 2014’ (Notitie). Eén van de uitgangspunten van deze Notitie is:
“De politie laat geen eigen medewerkers nevenwerkzaamheden (anders dan volontaire vrijwillige politieambtenaar) verrichten binnen de politieorganisatie. Dit geldt voor de gehele politie, niet alleen binnen de eenheid waar de medewerker tewerkgesteld is.”
1.4.
Aan deze Notitie is aanvankelijk geen uitvoering gegeven. Naar aanleiding van een klacht vanuit de advocatuur dat de politie ten onrechte eigen medewerkers als tolk inhuurt, is bij brief van 3 mei 2019 namens de korpsleiding aan de leidinggevenden verzocht om het beleid zoals neergelegd in de Notitie actief uit te dragen en de besluiten waarbij toestemming is verleend om deze nevenwerkzaamheden binnen de politieorganisatie te verrichten overeenkomstig dit beleid aan te passen.
1.5.
Bij besluit van 26 september 2020, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft de korpschef onder verwijzing naar de Notitie en de brief van 3 mei 2019 bepaald dat het appellant na afloop van de periode van zes maanden, dus na 27 maart 2021, niet langer is toegestaan zijn tolk- en vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie te verrichten en dat het eerdere toekennend besluit daartoe als ingetrokken moet worden beschouwd.
1.6.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat de goede invulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst niet is verzekerd door het verrichten door appellant in zijn nevenfunctie van tolk- en vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de afbouwperiode van zes maanden niet evenredig is. Ervan uitgaande dat appellant gedurende de periode van zes maanden na het besluit van 26 september 2020 niet als tolk is ingezet, heeft de rechtbank overwogen dat onder deze omstandigheden het zonder nadere motivering in het geheel niet bieden van enige compensatie voor het wegvallen van inkomsten in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft met haar tussenuitspraak de korpschef in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
1.7.
Bij brief van 8 februari 2022 heeft de korpschef van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de einduitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat met de nadere motivering van 8 februari 2022 de korpschef voldoende heeft gemotiveerd waarom hij een langere afbouwregeling achterwege heeft kunnen laten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen tussenuitspraak en aangevallen uitspraak gekeerd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van de korpschef, inhoudende dat het appellant zes maanden na bekendmaking van het besluit niet langer is toegestaan zijn tolk en vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie te verrichten en dat het eerdere toekennend besluit daartoe als ingetrokken moet worden beschouwd, heeft vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De Raad stelt voorop dat de korpschef bevoegd is tot een dergelijke herziening over te gaan, mits hij bij het uitoefenen van die bevoegdheid niet in strijd komt met geschreven of ongeschreven recht.
4.2.1.
De korpschef heeft aan de herziening ten grondslag gelegd dat het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie niet in overeenstemming is met de Notitie en de brief van 3 mei 2019. Met dit beleid heeft de korpschef invulling willen geven aan artikel 8, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017), waarin is bepaald dat het de ambtenaar niet is toegestaan nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. De korpschef heeft toegelicht dat alleen zo (de schijn van) belangenverstrengeling wordt voorkomen. Het verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politie brengt risico’s mee voor de goede functionering van de politieorganisatie. Indien een verdachte in een vreemde taal wordt gehoord door een politieambtenaar, moet de verdachte ervan uit kunnen gaan dat de tolk onpartijdig en onbevooroordeeld het gesprek vertaalt. Een verdachte die achteraf hoort dat de tolk ook bij de politie werkt, kan daaruit de (al dan niet terechte) conclusie trekken dat de tolk bij het verhoor niet onafhankelijk is geweest. Dat kan leiden tot onherstelbare imagoschade aan de politie. Verder is bij zowel tolk- als vertaalwerkzaamheden van belang dat de politie zonder vooringenomenheid kiest uit de beschikbare tolken. Met een minder vergaande maatregel zal de (schijn van) belangenverstrengeling niet kunnen worden voorkomen, aldus de korpschef.
4.2.2.
Appellant heeft hiertegen onder meer aangevoerd dat het de korpschef niet is toegestaan om een generieke belangenafweging te maken zoals in de Notitie is gedaan, maar dat hij een op de specifieke situatie van appellant toegesneden belangenafweging moet maken. Nu ook de korpschef heeft uitgesproken dat de integriteit van appellant en de kwaliteit van zijn werk boven iedere twijfel verheven is, bestaat er volgens appellant geen aanleiding om te veronderstellen dat de nevenwerkzaamheden een goede functievervulling of de goede functionering van de openbare dienst in gevaar komt.
4.2.3.
Met de Notitie heeft de korpschef het beleid vastgesteld, dat hij voert op het punt van het spanningsveld tussen nevenwerkzaamheden van zijn ambtenaren en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de AW 2017. Aldus is sprake van wetsinterpreterend beleid. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat dit beleid om politiemedewerkers niet toe te staan om binnen de politieorganisatie nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler te verrichten niet in strijd is met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de AW 2017. De generieke belangenafwegingafweging gerelateerd aan de (neven)functie van de politieambtenaar is in dit kader niet onjuist. Ongeacht welke functie de ambtenaar binnen de politie vervult, moet (de schijn van) belangenverstrengeling en (imago)schade voor de politie immers worden voorkomen. Dit is onvoldoende gewaarborgd indien door een politiemedewerker nevenwerkzaamheden worden verricht als tolk/vertaler voor de politie. Dat niet direct uitvoering is gegeven aan de Notitie, maar dat dit pas na de brief van 3 mei 2019 is gebeurd, valt te begrijpen. Een klacht van een advocaat in een concrete zaak vormde hiervoor de aanleiding. Hierbij mogen verder ook de maatschappelijke ontwikkelingen een rol spelen, waarbij sprake is van een toenemend kritische opstelling van burgers richting de overheid en de politie in het bijzonder.
4.3.1.
Appellant heeft ook aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het recht op vrije arbeidskeuze zoals neergelegd in artikel 19, derde lid, van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.3.2.
De Raad stelt vast dat het appellant nog steeds is toegestaan om nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler te verrichten, alleen niet binnen de eigen politieorganisatie. De vrije keuze van arbeid wordt met de besluitvorming van de korpschef niet beperkt. Ook de wetgever heeft dit expliciet overwogen bij de totstandkoming van artikel 8 van de AW 2017. [1] De Memorie van Toelichting zegt hierover onder meer dat een verbod immers uitsluitend kan worden opgelegd, indien de goede functie-uitoefening niet meer kan worden gewaarborgd. De ter uitvoering daarvan te geven voorschriften beperken het recht op vrije arbeidskeuze niet. Van strijd met artikel 19, derde lid, van de Grondwet of artikel 8 van het EVRM is naar het oordeel van de Raad dan ook geen sprake.
4.4.1.
In het bestreden besluit heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat het door appellant als politiemedewerker verrichten van nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie het risico met zich brengt dat de goede functionering van de politie wordt geschaad en dat daarmee de goede functionering van de politie niet in redelijkheid is verzekerd. Dit belang van de politieorganisatie weegt volgens de korpschef zwaarder dan het meegewogen financiële belang van appellant vanwege het gedeeltelijk wegvallen van zijn inkomsten uit nevenwerkzaamheden.
4.4.2.
Appellant heeft betoogd dat de afbouwperiode tegen de achtergrond van de omstandigheden van dit geval als ontoereikend moet worden gezien.
4.4.3.
De Raad begrijpt dit betoog zo dat appellant het bestreden besluit in strijd acht met het evenredigheidbeginsel, dat is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De Raad volgt appellant hierin niet. Appellant heeft niet onderbouwd waarom het middel van beëindiging van de in 2014 verleende toestemming niet geschikt is om het daarmee beoogde doel te bereiken. Niet gezegd kan worden dat een minder belastend middel openstond, nu het gewoonweg niet langer verstrekken van opdrachten door de korpschef aan appellant als zzp’er hetzelfde gevolg heeft als de beëindiging van de toestemming. Dat appellant andere tolk- en vertaalwerkzaamheden verricht dan in de door de korpschef benoemde voorbeelden, doet er niet aan af dat ook dan (de schijn van) belangenverstrengeling kan ontstaan en de goede functionering van de politie kan worden geschaad. Verder leiden de financiële gevolgen die het bestreden besluit voor appellant heeft niet tot het oordeel dat dit besluit onredelijk bezwarend voor hem is. Hierbij is in aanmerking genomen dat appellant gedurende de afbouwperiode nog wel tolk- en vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie heeft verricht en daarvoor een vergoeding heeft ontvangen, zodat er van nadeel in dit opzicht geen sprake is. Verder heeft te gelden dat appellant als zzp’er de nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie op basis van overeenkomst van opdracht en zonder werkgarantie verrichtte, dat de wens van een opdrachtgever om niet langer van de diensten van appellant gebruik te maken in beginsel tot het normale ondernemersrisico behoort en dat het hem nog wel is toegestaan om buiten de politieorganisatie tolk- en vertaalwerkzaamheden te verrichten. De conclusie is dan ook dat de korpschef gelet op de geboden afbouwperiode van zes maanden de toestemming om binnen de politieorganisatie nevenwerkzaamheden te verrichten als tolk/vertaler heeft mogen beëindigen.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De tussenuitspraak en aangevallen uitspraak worden bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van de toestemming om nevenwerkzaamheden te verrichten als tolk/vertaler binnen de eigen politieorganisatie in stand blijft en dat voor een verdergaande compensatie of afbouwregeling geen aanleiding bestaat.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2023.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) E.J. van der Veldt

Voetnoten

1.Kamerstukken II, vergaderjaar 1995-1996, 24 575, nr. 3, p. 4 en 5.