ECLI:NL:CRVB:2023:1199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
21 / 4434 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats op basis van beschikbaarheid van een parkeerplaats op eigen terrein

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een aanvraag had ingediend voor een gehandicaptenparkeerplaats bij zijn woning, kreeg deze aanvraag afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De reden voor de afwijzing was dat de appellant kan beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein (POET), zoals vastgelegd in zijn koopcontract. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het college in redelijkheid de aanvraag kon afwijzen op basis van de Beleidsregels gehandicaptenparkeren. De appellant voerde aan dat de toegewezen parkeerplaats te druk en onveilig was, en dat hij de voorkeur gaf aan een parkeerplaats in de straat achter zijn woning. Echter, de betrokkenen, die als derde-belanghebbenden aan het geding deelnamen, stelden dat de appellant gebruik kon maken van zijn eigen parkeerplaats.

Tijdens de zitting bij de Raad werd bevestigd dat de appellant inderdaad beschikt over een POET. De Raad oordeelde dat het college geen aanleiding had om van de beleidsregels af te wijken, en dat de appellant geen verplichting had om zijn auto in zijn tuin te parkeren. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat de appellant anders werd behandeld dan zijn buren, en dat er geen bijzondere hardheid was die een uitzondering op de regels rechtvaardigde. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.4434 BABW

Datum uitspraak: 28 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 november 2021, 21/1697 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] als derde-belanghebbenden (betrokkenen)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M. Prins, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkenen hebben bericht als derde‑belanghebbenden aan het geding deel te nemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Prins. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Koughiani. Betrokkenen zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant woont aan de aan de [adres] te [woonplaats] . Hij heeft een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerplaats bij zijn woning. Bij besluit van 19 februari 2020 heeft het college deze aanvraag gehonoreerd en aan appellant een gehandicaptenparkeerplaats voor zijn woning toegewezen.
1.2.
Tegen dit besluit hebben appellant en betrokkenen bezwaar gemaakt. Appellant vindt de plek die hij toegewezen heeft gekregen te druk en niet veilig; hij geeft de voorkeur aan een parkeerplaats in de straat achter zijn woning. Betrokkenen hebben voornamelijk aangevoerd dat appellant gebruik kan maken van zijn eigen parkeerplaats.
1.3.
Bij besluit van 27 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 19 februari 2020 herroepen en de aanvraag voor de gehandicaptenparkeerplaats afgewezen. De reden daarvoor is dat appellant kan beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein (POET), namelijk in zijn tuin waar volgens het koopcontract van de woning een parkeerplaats moet worden onderhouden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Het college heeft de aanvraag om een gehandicaptenparkeerplaats in redelijkheid kunnen afwijzen op grond van artikel 1.3 van de Beleidsregels gehandicaptenparkeren (Beleidsregels), omdat appellant de beschikking heeft over een POET. De parkeerplaats en de bijbehorende poort voldoen aan de afmetingen uit de Beleidsregels. De enkele stelling van appellant dat de parkeerplaats te krap is om zijn auto daar te parkeren, dan wel dat hij niet in staat is om de poort van de tuin te openen of deze sneeuwvrij te maken, leidt zonder onderbouwing met objectieve en verifieerbare (medische) stukken niet tot een ander oordeel. Dat de parkeerplaats niet zou voldoen aan de parkeernormen voor invaliden uit de Nota Parkeernormen, leidt evenmin tot een ander oordeel. In wat appellant heeft betoogd, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen omstandigheden zijn die nopen tot toepassing van artikel 8.1 van de Beleidsregels. Van discriminatie of een onrechtmatige inbreuk op het privéleven omdat appellant als enige zijn tuin moet gebruiken om zijn auto te parkeren en andere bewoners in de straat daartoe niet zijn gehouden, is niet gebleken. Daartoe is van belang dat uit de koopakte in het dossier volgt dat appellant is gehouden een parkeerplaats op eigen grond te onderhouden. Appellant heeft door de koopakte te aanvaarden er dus zelf voor gekozen om deze verplichting aan te gaan. Een dergelijke verplichting geldt voor alle omwonenden. Appellant wordt dus niet anders behandeld dan zijn buren. Dat (ook) de omwonenden zich niet aan deze verplichting uit hun eigen koopakten houden door geen parkeerplaats in hun tuin onderhouden, doet daar niet aan af. Tot slot is de omstandigheid dat de parkeerdruk in de omgeving door toekenning van de gehandicaptenparkeerplaats niet zou toenemen, niet van belang en slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ter zitting bij de Raad is komen vast te staan dat niet langer in geschil is dat appellant beschikt over een POET. De kern van wat appellant aanvoert is dat hij, anders dan zijn buren, zijn tuin moet opgeven om daarin een parkeerplaats te realiseren, terwijl op grond van de koopakte niet alleen voor hem maar ook voor zijn buren de verplichting geldt om een parkeerplaats op eigen grond te onderhouden. De Raad onderschrijft volledig wat de rechtbank hierover in de aangevallen uitspraak heeft overwogen en voegt hier nog het volgende aan toe. Anders dan appellant meent, heeft het college geen aanleiding hoeven zien om van de beleidsregels af te wijken. Het college legt appellant geen verplichting op om zijn auto in zijn tuin te parkeren. Ter zitting heeft appellant verteld dat hij zijn auto in de straat achter zijn woning parkeert. Dat kan hij blijven doen. Nu appellant een gehandicaptenparkeerplaats wenst, wordt hij geconfronteerd met de regel dat deze niet wordt toegewezen omdat hij beschikt over een POET. Deze regel geldt voor iedereen op gelijke wijze. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat appellant anders wordt behandeld dan zijn buren of dat er sprake is van bijzondere hardheid.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.3.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. van Gijzen en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M. Dafir