ECLI:NL:CRVB:2023:1194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
22 / 24 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening voor woningaanpassingen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, specifiek voor woningaanpassingen. Appellante, die lijdt aan Spinale Musculaire Atrofie type 2, heeft via haar moeder een aanvraag ingediend voor aanpassingen aan hun nieuwe woning in [woonplaats 2]. De gemeente Venlo heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de moeder van appellante voorafgaand aan de aanvraag de kosten had geaccepteerd zonder schriftelijke toestemming van de gemeente. Dit leidde tot de conclusie dat de gemeente niet in staat was om te onderzoeken of er andere, geschiktere woningen beschikbaar waren.

De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de moeder van appellante aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van het toestemmingsvereiste en dat er geen andere geschikte woningen beschikbaar waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen verplichting voor de gemeente bestond om appellante te informeren over het toestemmingsvereiste. Bovendien heeft de Raad vastgesteld dat de moeder van appellante bewust heeft afgezien van overleg met de gemeente, wat haar positie verzwakte. De Raad concludeert dat de beroepsgronden van appellante niet tot vernietiging van de eerdere uitspraak kunnen leiden, en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

22.24 WMO15

Datum uitspraak: 28 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 november 2021, 20/3176, 20/3177, 21/1308, 21/1417 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats 1] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. van Weersch, advocaat hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2023. Namens appellante is verschenen haar moeder [naam moeder], bijgestaan door mr. Van Weersch. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M.I.K. Selen-Boers en M.W.B.M. van Mook.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met de spierziekte Spinale Musculaire Atrofe type 2. De ouders van appellante zijn gescheiden. De moeder van appellante is daarom op zoek gegaan naar een andere woning. Zij heeft in december 2019 een woning gekocht in [woonplaats 2]. Op 13 augustus 2020 heeft zij namens appellante, onder overlegging van offertes, het college gevraagd om in aanmerking te komen een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in de vorm van een woningaanpassing bestaande uit het aanbrengen van een natte cel en slaapkamer.
1.2.
Bij besluit van 21 december 2020, gehandhaafd bij besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening in de vorm van deze woningaanpassingen afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de moeder van appellante de kosten van de voorziening heeft geaccepteerd voorafgaand aan de ondersteuningsvraag en dat het college hiervoor geen schriftelijke toestemming heeft verleend. De gemeente heeft hierdoor niet de mogelijkheid gehad om te onderzoeken of er andere geschiktere woningen beschikbaar waren waarbij minder aanpassingen nodig zijn en er dus minder hoge kosten hoeven te worden gemaakt om de woning geschikt te maken. Ook heeft de moeder van appellante niet aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat er geen geschikte(re) woningen beschikbaar waren. Verder heeft zij niet adequaat ingespeeld op de beperkingen en de als gevolg hiervan te verwachten al aanwezige belemmeringen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Namens appellante heeft haar moeder aangevoerd dat zij er niet mee bekend was dat zij toestemming van de gemeente nodig had. Het had op de weg van de medewerkers van de gemeente gelegen om haar te informeren over het toestemmingsvereiste. Verder waren er destijds geen geschiktere woningen te vinden gelet op de aan de woning redelijkerwijs te stellen eisen in verband met de handicap van appellante, de nabijheid van de school en vriendinnen, en de woning van de vader.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgronden van appellante kunnen niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Anders dan namens appellante is gesteld, bestaat er geen plicht van het college om appellante vooraf en uit eigen beweging te informeren over het toestemmingsvereiste. Ter zitting is bovendien naar voren gekomen dat de moeder van appellante er bewust van heeft afgezien om al in een vroeg stadium met het college in overleg te treden, omdat zij geen vertrouwen had in de gemeente. Verder is namens appellante niet aannemelijk gemaakt dat er geen geschikte woningen waren te vinden. Dit blijkt niet uit de stukken die namens appellante in beroep en in hoger beroep zijn overgelegd. Uit deze informatie komt niet naar voren dat de moeder van appellante ook naar huurwoningen of appartementen heeft gezocht.
4.2.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J. Brand en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt