ECLI:NL:CRVB:2023:1172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
21 / 299 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening indicatiebesluit zorgprofiel na onvoldoende onderzoek door CIZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Roble-van Deursen, had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het CIZ, die het indicatiebesluit van 1 augustus 2015 hadden herzien. Het CIZ had in 2019 en 2020 besluiten genomen die de zorgindicatie van de appellant wijzigden, waarbij het CIZ stelde dat de appellant niet langer op de eerder geïndiceerde zorg was aangewezen. De Raad heeft vastgesteld dat het CIZ onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de actuele zorgbehoefte van de appellant en dat de motivering van de besluiten niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de besluiten van het CIZ herroepen, waardoor het indicatiebesluit van 1 augustus 2015 herleefde. Tevens is het CIZ veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 4.960,50. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door het CIZ bij het herzien van zorgindicaties.

Uitspraak

21.299 WLZ

Datum uitspraak: 14 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2020, 20/1160 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CIZ
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Roble-van Deursen, advocaat, hoger beroep ingesteld en een aanvullend stuk ingediend.
Het CIZ heeft een verweerschrift en een aanvullend stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2023. Namens appellant is mr. Roble-van Deursen verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 1 augustus 2015 heeft het CIZ appellant op grond van de Wet langdurige
zorg (Wlz) met ingang van 1 augustus 2015 geïndiceerd voor zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering, inclusief dagbesteding.
1.2.
Bij besluit van 16 september 2019 (besluit 1) heeft het CIZ onder verwijzing naar een medisch advies van 27 augustus 2019 het indicatiebesluit van 1 augustus 2015 per 6 september 2019 ingetrokken, met inachtneming van een overgangstermijn van drie maanden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit
1.3.
Bij besluit van 14 december 2019 (besluit 2) heeft het CIZ besluit 1 gewijzigd in de zin dat appellant na ommekomst van de overgangstermijn op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz) is geïndiceerd voor zorgprofiel VG Wonen met begeleiding.
1.4.
Bij besluit van 5 februari 2020 (bestreden besluit 1) heeft het CIZ het bezwaar mede gericht geacht tegen besluit 2 en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Op 14 juli 2020 heeft medisch adviseur D.C. van der Geest een (aanvullend) medisch advies uitgebracht. De medisch adviseur constateert dat appellant een 22-jarige man is die functioneert op zwakbegaafd intelligentieniveau en bij wie actueel sprake is van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis, ouder-kind-problematiek, ADHD en een depressieve stemmingsstoornis. De depressieve stemmingsstoornis wordt momenteel door zijn behandelaren als hoofdprobleem gezien. Recent is appellant weer in behandeling gekomen bij de GGZ. Door de komende jaren in te zetten op behandeling van de psychische klachten van appellant en op begeleiding bij het vergroten van zijn vaardigheden en bij het wonen en werken, is de verwachting dat appellant zal groeien in zijn functioneren en dat de psychische klachten zullen verminderen. Momenteel is nog niet vast te stellen wat het toekomstperspectief op de verschillende leefgebieden is en wat appellant blijvend nodig zal hebben aan zorg en ondersteuning. Concluderend stelt de medisch adviseur dat niet vastgesteld kan worden dat appellant blijvend aangewezen is op 24 uur zorg per dag in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen.
1.6.
Bij besluit van 10 augustus 2020 (bestreden besluit 2) heeft het CIZ onder verwijzing naar het medisch advies van 14 juli 2020 bestreden besluit 1 ingetrokken en vervangen door bestreden besluit 2. Het CIZ heeft de einddatum van het zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding en verzorging en gedragsregulering bepaald op 31 december 2020. Vanaf 1 januari 2021 heeft het CIZ appellant geïndiceerd voor zorgprofiel GGZ Wonen 1, Wonen met intensieve begeleiding. Hieraan heeft het CIZ ten grondslag gelegd dat geen objectief beeld is gekregen van het dagelijks functioneren van appellant, zijn beperkingen en zijn daadwerkelijke zorgbehoefte. De stoornissen die zijn benoemd door de nieuwe behandelaar van appellant leiden tot een grondslag psychische stoornis. Het zorgprofiel GGZ Wonen 1, Wonen met intensieve begeleiding is het best passende zorgprofiel voor appellant.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 nietontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft (kort samengevat) aangevoerd dat het CIZ ten onrechte het indicatiebesluit van 1 augustus 2015 heeft herzien. Appellant is onverminderd aangewezen op de zorg die wordt geboden met zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding en verzorging en gedragsregulering.
3.2.
Het CIZ heeft in verweer de aangevallen uitspraak onderschreven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het CIZ heeft artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Hierin is bepaald dat het CIZ een indicatiebesluit kan herzien of intrekken indien het CIZ vaststelt dat de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen.
4.2.
Het is aan het CIZ om vast te stellen dat de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen. Hiertoe dient het CIZ een onderzoek te verrichten. De actuele geobjectiveerde zorgbehoefte, wat betreft aard, inhoud en omvang moet daarin worden vastgesteld. Daarna moet het CIZ de actuele geobjectiveerde zorgbehoefte vergelijken met de zorgbehoefte die – op basis van het destijds verrichte onderzoek – als uitgangspunt is genomen bij het indicatiebesluit dat het CIZ wenst te herzien of in te trekken. Het CIZ zal vervolgens inzichtelijk moeten maken dat en waarom sprake is van een wijziging in de geobjectiveerde zorgbehoefte en moeten motiveren waarom dit meebrengt dat het eerdere zorgprofiel niet meer passend is. Indien de geobjectiveerde zorgbehoefte is gewijzigd, zal het CIZ moeten onderzoeken en inzichtelijk moeten maken welk ander zorgprofiel dan het best passend is voor de verzekerde. Bij zijn onderzoek zal het CIZ in beginsel een medisch advies van een medisch adviseur dienen te betrekken. [1]
4.3.
Het door het CIZ uitgevoerde onderzoek, waaronder het (aanvullend) medisch advies van 14 juli 2020, dat ten grondslag ligt aan bestreden besluit 2 voldoet niet aan de in 4.2 omschreven vereisten. Met name de onder 4.2 bedoelde vergelijking tussen de actuele zorgbehoefte en de zorgbehoefte die eerder het uitgangspunt was, is achterwege gebleven. De door het CIZ gestelde verandering van de geobjectiveerde zorgbehoefte en het niet langer passend zijn van het eerdere zorgprofiel zijn daarmee onvoldoende inzichtelijk geworden. De toelichtingen die het CIZ achteraf, schriftelijk en ter zitting, heeft gegeven maken dit niet anders. Bestreden besluit 2 is daarmee onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ontoereikend gemotiveerd als bedoeld in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).en komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
4.4.
De rechtbank heeft wat hiervoor is overwogen niet onderkend. Omwille van de duidelijkheid zal de Raad de gehele aangevallen uitspraak vernietigen. Het CIZ heeft ter zitting bevestigd dat bestreden besluit 1, alsmede de besluiten van 16 september 2019 en 14 december 2019, niet worden gehandhaafd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en de bestreden besluiten 1 en 2 vernietigen. De Raad ziet, mede gelet op het verhandelde ter zitting, geen aanleiding het CIZ in de gelegenheid te stellen opnieuw op het bezwaar te beslissen, maar zal zelf in de zaak voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb. De Raad zal de besluiten van 16 september 2019 en 14 december 2019 herroepen en bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 5 februari 2020 en 10 augustus 2020. Dit betekent dat het indicatiebesluit van 1 augustus 2015 herleeft en dat appellant geïndiceerd is gebleven voor zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering.
5. Aanleiding bestaat het CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 1.194,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,-), € 1.674,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 837,-) en € 2.092,50 in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, ½ punt voor het aanvullende stuk, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 837,-), alles voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt de besluiten van 5 februari 2020 en 10 augustus 2020;
  • herroept de besluiten van 16 september 2019 en 14 december 2019;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 5 februari 2020 en 10 augustus 2020;
  • veroordeelt het CIZ in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.960,50;
  • bepaalt dat het CIZ het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en D.S. de Vries en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.S. Blok

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 19 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2239.