ECLI:NL:CRVB:2023:1162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
22 / 1815 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn en wettelijke rente in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. De zaak betreft een aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten die door het college in 2018 werd afgewezen. Na een eerdere vernietiging van deze afwijzing door de Raad, heeft het college in 2022 alsnog bijzondere bijstand verleend, maar het verzoek om schadevergoeding werd opnieuw afgewezen. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de berekende wettelijke rente te laag was en dat hij recht had op schadevergoeding wegens shockschade en overschrijding van de redelijke termijn.

De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding wegens te laag berekende wettelijke rente en shockschade afgewezen, maar heeft wel het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, aangezien de totale duur van de procedure meer dan vier jaar was, terwijl de maximaal toegestane termijn vier jaar is. Dit leidde tot een schadevergoeding van € 1.500,- voor verzoeker. Daarnaast werd het college veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 55,04. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de mogelijkheid van schadevergoeding bij overschrijding daarvan.

Uitspraak

22/1815 PW
Datum uitspraak: 19 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak over de verzoeken om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 16 april 2018 heeft het college afwijzend beslist op een aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 4 september 2018 bij de afwijzing gebleven. Daarbij heeft het college een verzoek van verzoeker om schadevergoeding afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep in een uitspraak van 17 april 2019 ongegrond verklaard.
Met een uitspraak van 15 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2022:554 (eerdere uitspraak) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep tegen het besluit van 4 september 2018 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en daarbij ook te beoordelen of aanleiding bestaat voor een schadevergoeding. Daarbij heeft de Raad met toepassing van artikel 8:113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door het college nieuw te nemen besluit alleen bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Ter uitvoering van de eerdere uitspraak heeft het college het besluit van 8 april 2022 genomen, waarmee aan verzoeker alsnog bijzondere bijstand is verleend voor tandartskosten met inbegrip van een bedrag aan wettelijke rente. Voor het overige heeft het college het verzoek van verzoeker om schadevergoeding opnieuw afgewezen.
Verzoeker heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend voor een hogere wettelijke rente dan is toegekend door het college. Daarnaast heeft verzoeker verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2023. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J. Olthof.

OVERWEGINGEN

Het standpunt van verzoeker

1. Verzoeker stelt dat de door het college berekende wettelijke rente te laag is en dat hij shockschade heeft. Verder is volgens hem de redelijke termijn overschreden.

Het oordeel van de Raad

2.1.
De Raad beoordeelt of verzoeker meer schade heeft geleden dan de door het college berekende en al toegekende schadevergoeding. De Raad wijst het verzoek om het college te veroordelen tot de door verzoeker gestelde schade wegens te laag berekende wettelijke rente en wegens shockschade af. De Raad wijst wel het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn toe.
2.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Verzoek om schadevergoeding vanwege wettelijke rente
2.3.
Verzoeker betwist de juistheid van de berekening van de wettelijke rente. In dit verband heeft verzoeker naar voren gebracht dat de wettelijke rente is gaan lopen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Dit slaagt niet.
2.3.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 4:102, derde lid, van de Awb is in dit geval het verzuim ingetreden op een moment dat ligt na 20 augustus 2018. Dit betekent dat verzoeker met het bestreden besluit niet tekort is gedaan.
Verzoek om schadevergoeding vanwege shockschade
2.4.
Verzoeker heeft verzocht om een schadevergoeding van € 5.000,-. In dit verband heeft verzoeker onder andere toegelicht dat het feit dat het college aanvankelijk geen bijzondere bijstand wilde verlenen voor de tandartskosten een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht.
2.4.1.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. [1]
2.4.2.
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is aangetast of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
2.4.3.
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [2]
2.4.4.
De enkele stelling dat de weigering om bijzondere bijstand toe te kennen een hevige emotionele schok bij verzoeker teweeg heeft gebracht, betekent op zichzelf niet dat in dit geval een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Verzoeker heeft die stelling niet onderbouwd met concrete gegevens. Het verzoek om schadevergoeding komt alleen al daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
Verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn
2.5.
Verzoeker heeft ten slotte verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.6.
Voor de wijze van beoordeling van een verzoek als dat van verzoeker om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, wordt verwezen naar de uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009. Hieruit volgt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep mag ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
2.7.
In een geval als dit, waarin een vernietiging van een beslissing op bezwaar, met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb, leidt tot het opnieuw instellen van beroep, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan toegerekend. Alleen indien in de loop van heel de procedure een of meerdere keren sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, komt de periode waarmee een rechterlijke instantie de behandelingsduur heeft overschreden niet voor rekening van het bestuursorgaan maar voor rekening van de Staat. Bij de beoordeling of de appelrechter er al dan niet te lang over heeft gedaan in de fase van beroep tegen een nieuwe beslissing op bezwaar, geldt de voor beroep gangbare normatieve termijn van anderhalf jaar. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende.
2.7.1.
Vanaf de ontvangst door het college op 23 april 2018 van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak zijn vijf jaar en bijna twee maanden verstreken.
2.7.2.
Er is geen aanleiding de redelijke termijn voor de procedure als geheel te stellen op een andere termijn dan vier jaar. De zaak zelf en de opstelling van verzoeker geven geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar mag bedragen.
2.7.3.
In dit geding bedraagt de maximaal toegestane behandelingsduur dus vier jaar. Deze termijn is met een jaar en bijna twee maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,-. Nu in de rechterlijke fase geen sprake is geweest van een te lange behandelingsduur, komt dat bedrag voor rekening van het college.
3. Aangezien de redelijke termijn is overschreden, krijgt verzoeker een vergoeding voor zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 55,04 voor de gemaakte reiskosten. Verzoeker heeft verder nog verzocht om vergoeding van de tijd die hij in de zaak heeft gestoken. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen alleen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn niet gemaakt in deze procedure. Verder komen op grond van het Bpb verletkosten van een partij voor vergoeding in aanmerking. Hieronder wordt verstaan de inkomsten of opbrengsten die een partij heeft gemist omdat hij afwezig is geweest in verband met het voeren van een procedure. Niet is gebleken dat hiervan in de situatie van verzoeker sprake is geweest. Dat verzoeker, zoals hij op de zitting heeft toegelicht, niet kon solliciteren in de tijd dat hij met deze zaak bezig was, valt daar niet onder.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • wijst de verzoeken om veroordeling van het college voor een hogere wettelijke rente en voor shockschade af;
  • veroordeelt het college tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.500,-;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 55,04.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van L.G. Cornelissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2023.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) L.G. Cornelissen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 7:10
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
(…)
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
Artikel 4:100
Indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, is het wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
Artikel 4:102
(…)
2. Indien een afwijzende beschikking tot betaling door het bestuursorgaan als gevolg van bezwaar of beroep wordt vervangen door een beschikking tot betaling, is het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
3. Wettelijke rente is niet verschuldigd voor zover de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, dan wel aan de belanghebbende is toe te rekenen dat onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
(…)
Artikel 8:91
1. Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit, wordt het ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep of het hoger beroep aanhangig is.

Burgerlijk Wetboek

Artikel 106
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(…)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 6. Recht op een eerlijk proces
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1466.
2.Zie bijvoorbeeld de arresten van de Hoge Raad van 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, en 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278.