ECLI:NL:CRVB:2023:1127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
21/3591 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaald verzoek om herziening van WAO-uitkering zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2023 uitspraak gedaan op een herhaald verzoek om herziening van een eerdere uitspraak met betrekking tot de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Verzoeker, die sinds 1991 recht heeft op een WAO-uitkering van 80 tot 100%, heeft in 1996 geremigreerd naar Marokko, maar behoudt zijn uitkering. Het verzoek om herziening is ingediend naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Raad van 9 mei 2019, waarin de rechtbank van Amsterdam werd bevestigd. Verzoeker heeft medische verklaringen ingediend ter ondersteuning van zijn verzoek, maar het Uwv heeft hierop negatief gereageerd. Tijdens de zitting op 17 mei 2023 zijn partijen niet verschenen.

De Raad overweegt dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding geven tot herziening van de eerdere uitspraak. De voorwaarden voor herziening, zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, zijn niet vervuld. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden gepresenteerd die voor de uitspraak onbekend waren en die tot een andere beslissing zouden hebben geleid. De Raad concludeert dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

21 3591 WAO

Datum uitspraak: 21 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 9 mei 2019, 16/6080
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats], Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 9 mei 2019, 16/6080 WAO [1] , heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van Amsterdam van 19 augustus 2016, 16/239, bevestigd.
Verzoeker heeft bij brief, ontvangen door de Raad op 8 september 2021, verzocht om herziening van deze uitspraak. Ter ondersteuning van zijn verzoek heeft hij medische verklaringen en een voorschrift van het medicijngebruik ingezonden.
Het Uwv heeft op dat verzoek een reactie gegeven.
Het verzoek is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 17 mei 2023. Partijen zijn daar niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker heeft sinds 26 augustus 1991 recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hij is in 1996 geremigreerd naar Marokko met behoud van zijn
WAO-uitkering. Het verzoek van 15 juni 2015 van verzoeker om een hogere WAO-uitkering heeft het Uwv bij besluit van 2 juli 2015 afgewezen. De WAO-uitkering en de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) blijven € 708,40 bruto per maand.
1.2.
Bij uitspraak van 9 mei 2019 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van
19 augustus 2016 bevestigd. Hiertoe heeft de Raad overwogen dat een hogere uitkering wegens toegenomen gezondheidsklachten niet mogelijk is, omdat verzoeker vanaf 1991 doorlopend volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. Omdat het dagloon slechts € 35,70 bedraagt heeft verzoeker recht op een relatief lage WAO-uitkering. De toeslag is in dit geval, waarin het dagloon lager is dan het minimumloon, maximaal het verschil tussen de loondervingsuitkering en het dagloon, zo volgt uit artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW. Het Uwv heeft voorts verduidelijkt dat de terugval in inkomen in 1993 is veroorzaakt door de beëindiging van de verlengde Ziektewetuitkering die maximaal twee jaar heeft geduurd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat deze berekening niet juist is.
2.1.
Bij uitspraak van 22 juli 2021 [2] heeft de Raad het verzoek om herziening van de uitspraak van 9 mei 2019 afgewezen.
2.2.
Verzoeker heeft een herhaald verzoek om herziening ingediend en heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de uitspraak van 22 juli 2021 verzoeker zeer heeft verbaasd omdat vanwege de Covid-maatregelen zijn aanwezigheid op de zitting is geweigerd terwijl hij op dat moment al een vliegticket had gekocht en een hotelreservering had gedaan als ook een visum had aangevraagd. Hij wenst een nieuwe uitspraak op zijn verzoek om herziening. Voorts heeft verzoeker vermeld dat hij niet kan werken omdat hij sinds 1990 ziek is en zijn gezondheid sindsdien is verslechterd. Doordat hij niet kan werken, verkeert hij in een slechte financiële situatie. Alle gezinsleden zijn ziek waardoor ook zij niet kunnen werken. Verzoeker wil uitbetaling van de WAO-uitkering vanaf 1993.
2.3.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Een onherroepelijk geworden uitspraak kan alleen worden herzien als aan alle drie de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan.
3.3.
Namens verzoeker zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht als onder 3.1 bedoeld. Het standpunt van verzoeker dat zijn WAO-uitkering moet worden uitbetaald vanaf 1993 slaagt niet. Verzoeker heeft recht op een volledige WAO-uitkering en krijgt deze ook al jaren uitbetaald. Een hogere WAO-uitkering is niet mogelijk omdat de arbeidsongeschiktheid al is vastgesteld op 80 tot 100%. Het standpunt dat verzoeker ziek is, dat zijn gezondheid is verslechterd en dat zijn uitkering te laag is om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, levert geen feiten of omstandigheden op als onder 3.1 bedoeld.
4. Geconcludeerd moet worden dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.C. Scholten