ECLI:NL:CRVB:2023:110
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand in het kader van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die een gezamenlijke huishouding zouden hebben gevoerd. Appellante ontvangt sinds 7 september 2009 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en appellant sinds 1 maart 2016. De gemeente heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij is vastgesteld dat appellanten in de te beoordelen periode, van 1 juni 2016 tot en met 27 november 2019, een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Dit werd onderbouwd door onderzoeksbevindingen, waaronder waarnemingen en verbruiksgegevens van gas, water en elektriciteit. De Raad oordeelde dat de appellanten niet hebben voldaan aan hun inlichtingenverplichting door niet te melden dat zij samenwoonden, wat leidde tot de herziening van hun bijstandsuitkeringen en de terugvordering van te veel betaalde bijstand. De rechtbank Groningen had eerder de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak, waarbij werd benadrukt dat de bewijslast voor de herziening op de bijstandverlenende instantie rust, maar dat de onderzoeksresultaten voldoende waren om de conclusie van een gezamenlijke huishouding te rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat de onderzoeksbevindingen onjuist waren of onder druk waren afgelegd. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bijstandsontvangers om transparant te zijn over hun woonsituatie en de gevolgen van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting.