In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand van appellant door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen. Appellant ontving sinds 11 februari 2000 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college heeft op 21 maart 2019 besloten om de bijstand van appellant met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013 in te trekken en een bedrag van € 80.285,27 terug te vorderen. Dit besluit volgde op een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij bleek dat appellant verschillende bankrekeningen en een creditcard niet had gemeld, wat leidde tot de conclusie dat hij de inlichtingenverplichting had geschonden.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het college niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat appellant de inlichtingenverplichting wel degelijk heeft geschonden. Het hoger beroep van appellant is niet-ontvankelijk verklaard in de tweede zaak omdat er geen procesbelang was.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraken en handhaaft de intrekking van de bijstand en de terugvordering van het bedrag. De uitspraak is gedaan op 30 mei 2023.