Uitspraak
21.3514 AOW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een man geboren in 1953, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die hem een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had toegekend met een ingangsdatum van 28 oktober 2019. De appellant stelde dat hij door de verhoging van de AOW-leeftijd met 16 maanden een onevenredig zware last te dragen had en verzocht om schadevergoeding van € 79.330,-. De Svb had hem een overbruggingsuitkering toegekend, maar de appellant vond dit onvoldoende en stelde dat hij gediscrimineerd werd ten opzichte van andere AOW-gerechtigden.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Svb een deugdelijk individueel feitenonderzoek had uitgevoerd en dat de appellant voldoende inkomen had tijdens de periode van het AOW-gat. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een onevenredig zware last en dat de appellant niet gediscrimineerd werd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen beoordeling van individuele financiële omstandigheden bij de toepassing van de AOW-regels.