ECLI:NL:CRVB:2023:1072
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake studiefinanciering
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 16 februari 2022 het beroep tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een verzoek van appellant om toekenning van een reisrecht op grond van de Wet studiefinanciering 2000, dat door de minister op 1 april 2021 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was. Appellant heeft aangevoerd dat zijn medische problemen in 2017 en 2018 hem hebben belemmerd om tijdig beroep in te stellen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij door ziekte niet in staat was om tijdig beroep in te stellen.
Tijdens de zitting op 19 april 2023 heeft appellant verklaard dat hij het moeilijk vond om zijn persoonlijke problemen te delen, wat hem heeft weerhouden om hulp te vragen voor het indienen van het beroep. De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep de vraag beoordeeld of de overschrijding van de termijn verschoonbaar was volgens artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat appellant in staat was om tijdig een beroepschrift in te dienen, gezien zijn eerdere acties en het feit dat hij in staat was om informatie in te winnen bij het Juridisch Loket. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep terecht niet-ontvankelijk.