ECLI:NL:CRVB:2023:1071
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van studiefinanciering en identiteitsfraude in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft appellante, die in het verleden studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had een vordering wegens meerinkomen vastgesteld en het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft herhaaldelijk verzocht om herziening van eerdere besluiten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante niet eerder dan in 2019 aangifte heeft gedaan van identiteitsfraude, terwijl zij in 2005 al aangifte had gedaan van gestolen spullen. De rechtbank concludeert dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat haar verzamelinkomen onjuist is vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister geen aanleiding had om tot een andere beslissing te komen. De stellingen van appellante over identiteitsfraude en gebrekkige communicatie zijn niet voldoende onderbouwd en leiden niet tot vernietiging van de eerdere besluiten. De uitspraak is gedaan op 31 mei 2023.