ECLI:NL:CRVB:2023:1048
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 1 april 2021 besloten dat zij geen dwangsom aan betrokkene hoeft te betalen. Dit besluit werd na bezwaar van betrokkene gehandhaafd op 11 augustus 2021. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:1203) het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het college veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.442,- en tot vergoeding van het door betrokkene betaalde griffierecht. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar heeft tijdens de zitting op 21 maart 2023 het hoger beroep ingetrokken.
Betrokkene heeft vervolgens verzocht om veroordeling van het college tot vergoeding van zijn proceskosten. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak, gedaan op 6 juni 2023, geoordeeld dat het college in de proceskosten van betrokkene moet worden veroordeeld. De kosten zijn begroot op € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met F. Hoogendijk als voorzitter en C.E.M. Marsé en J.E. Jansen als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier was C.G. van Straalen.