In deze zaak beoordeelt de Centrale Raad van Beroep een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand over de periode van 6 maart 2020 tot en met 31 mei 2020. Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam heeft dat besluit genomen omdat appellante in die periode kasstortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening heeft ontvangen die in die maanden de voor haar geldende bijstandsnorm te boven gingen. Deze gelden dienen volgens het college als inkomen te worden aangemerkt. Appellante voert aan dat de gelden niet als inkomen zijn te zien omdat het om leningen gaat die zij is aangegaan in een periode waarin zij geen inkomen had. De Raad oordeelt in deze zaak dat het college de gelden terecht als inkomen in aanmerking heeft genomen.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de feiten en omstandigheden van belang. Appellante heeft zich op 6 maart 2020 bij het college gemeld om bijstand aan te vragen en heeft op 7 april 2020 een aanvraag ingediend. Uit de door appellante verstrekte bankafschriften bleek dat zij in de maanden maart, april en mei van 2020 respectievelijk € 1.628,-, € 1.010,- en € 2.354,- aan kasstortingen en bijschrijvingen heeft ontvangen. Het college heeft appellante verzocht om hierover uitleg te geven. In de door appellante overgelegde verklaring heeft zij toegelicht dat deze bedragen leningen zijn van haar vriend, maar het college heeft de aanvraag afgewezen omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het om leningen voor levensonderhoud ging.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Appellante is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft geoordeeld dat het college de gelden terecht als inkomen heeft aangemerkt, omdat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de bedragen als leningen zijn verstrekt voor haar levensonderhoud. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante recht heeft op een vergoeding voor haar proceskosten in hoger beroep.