ECLI:NL:CRVB:2023:10

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
20/4391 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening WIA-besluit wegens gebrek aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van het verzoek om herziening van een eerder WIA-besluit door het Uwv. Appellante, die zich sinds 2010 ziek heeft gemeld, had in 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar verzocht in 2018 om herziening van dit besluit, stellende dat zij vanaf 1 juni 2012 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die deze herziening konden onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder de medische stukken die zij had overgelegd ter ondersteuning van haar verzoek. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de herziening van het besluit rechtvaardigen. De Raad bevestigt dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante correct was en dat de situatie van appellante niet zodanig is veranderd dat het Uwv zijn eerdere besluit had moeten herzien. De Raad oordeelt dat het Uwv de afwijzing van het verzoek om herziening op zorgvuldige wijze heeft gemotiveerd en dat er geen aanleiding is om te concluderen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

20 4391 WIA

Datum uitspraak: 4 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2020, 19/4245 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.N. Noordzee, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Noordzee. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verzorgende voor 36 uur per week. Op 4 juni 2010 heeft appellante zich ziek gemeld met verschillende klachten. Met de beslissing op bezwaar van 24 juli 2012 heeft het Uwv appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 1 juni 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Tegen dit besluit heeft appellante geen beroep ingesteld.
1.2.
Bij besluit van 21 maart 2014 is de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante met
ingang van 1 mei 2014 omgezet in een loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 80 tot 100%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 26 augustus 2014 ongegrond verklaard. In beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het dagloon en het maatmanloon onjuist zijn berekend en dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en aanspraak maakt op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2015 ongegrond verklaard. Tijdens het hoger beroep tegen de uitspraak van 27 mei 2015 heeft het Uwv met een besluit van 6 december 2016 het besluit van 26 augustus 2014 gewijzigd in die zin dat de hoogte van het dagloon van de loonaanvullingsuitkering met ingang van 1 mei 2014 is bepaald op het maximumdagloon van € 197,-. Bij uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2303, heeft de Raad het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep tegen het besluit van 26 augustus 2014 gegrond verklaard en het beroep tegen het besluit van 6 december 2016 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Raad onder meer geoordeeld dat appellante geen medische informatie heeft overgelegd die erop wijst dat zij met ingang van 1 juni 2012 niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt was en dat aldus niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat van een evidente onredelijkheid geen sprake is.
1.3.
Op 10 januari 2018 heeft appellante het Uwv verzocht om herziening van het besluit van
24 juli 2012. Appellante is van mening dat zij vanaf 1 juni 2012 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft zij verschillende medische stukken overgelegd waaronder een ongedateerde brief van revalidatiearts W.G.M. Janssen, waarin melding wordt gemaakt van een spreekuurcontact op 19 maart 2012, een ongedateerde brief van internist-immunoloog J.A.M. van Laar waarin melding wordt gemaakt van een spreekuurcontact op 3 december 2013, en een ongedateerde brief van de internistimmunoloog waarin melding wordt gemaakt van een spreekuurcontact op 30 augustus 2016.
1.4.
Naar aanleiding van het verzoek van appellante heeft een verzekeringsarts het dossier
bestudeerd. In zijn rapport van 20 februari 2018 heeft hij geconcludeerd dat er geen aanleiding is om het besluit van 24 juli 2012 te herzien. De overgelegde stukken die niet zien op de datum in geding, 1 juni 2012, zijn niet aan te merken als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Overgelegde stukken die wel zien op de datum in geding bevatten geen gegevens die niet al ten tijde van de eerdere beoordeling bekend waren. Bij besluit van 4 mei 2018 heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van het besluit van 24 juli 2012.
1.5.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 10 juli 2019 geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die betrekking hebben op de datum 1 juni 2012. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de ongedateerde brief van de internist-immunoloog afgeleid dat appellante op 30 augustus 2016 op een spreekuurcontact is verschenen en dat de internist-immunoloog heeft toegelicht dat sprake is van uitgebreide en chronische sarcoïdose en dat de situatie redelijk stabiel is sinds het laatste schrijven van maart van het vorige jaar. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt hieruit, in samenhang met de overige gegevens, dat er vanaf maart 2015 niet meer gesproken kan worden van een meer dan geringe kans op significante verbetering van de belastbaarheid van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat vanaf maart 2015 wel sprake is van een duurzame situatie.
1.6.
Het Uwv heeft het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 4 mei 2018 in die zin herzien dat appellante vanaf 1 maart 2015 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft het Uwv toegelicht dat het recht op een IVA-uitkering niet eerder kan ingaan dan 52 weken voor de datum van de aanvraag van 10 januari 2018. Appellante krijgt daarom met ingang van 11 januari 2017 een IVA-uitkering. Er is volgens het Uwv geen sprake van een bijzonder geval om de uitkering per een eerdere datum dan 11 januari 2017 toe te kennen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd aan haar verzoek van 10 januari 2018. Het Uwv heeft het verzoek om terug te komen van het besluit van 24 juli 2012 met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen afwijzen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport inzichtelijk gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat reeds op het moment dat de betreffende ziekte werd vastgesteld verbetering van de mogelijkheden niet meer te verwachten viel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook voldoende gemotiveerd dat uit de door appellante overgelegde stukken volgt dat ten tijde in geding niet bleek van een duurzame situatie. Dat de internist-immunoloog in zijn schrijven over een spreekuurcontact op 3 december 2013 melding heeft gemaakt van chronische sarcoïdose, maakt verder niet zonder meer dat daarvan reeds op de datum in geding sprake was. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat wel sprake is van nieuwe feiten en veranderde omstandigheden. Appellante heeft hierbij gewezen op de onjuistheden bij de waardering van de medische stukken in het dossier. Daarnaast is de toelichting van de internist-immunoloog, die als getuige-deskundige bij de hoorzitting van 24 juni 2019 aanwezig was, over de duurzaamheid van de beperkingen en de medische verslagen van destijds onjuist en onvolledig in het verslag van de hoorzitting vermeld. Het standpunt van de internist-immunoloog is dat de duurzaamheid van de beperkingen na drie jaar zijn ontstaan vanaf het moment dat in 2009 de diagnose sarcoïdose is gesteld. Dit standpunt is buiten beschouwing gelaten. Door alleen te verwijzen naar het rapport van de verzekeringsarts van destijds en een herbeoordeling in juli 2019, heeft het Uwv geen rekening gehouden met de deskundigheid van de internist-immunoloog. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een e-mailcorrespondentie tussen de gemachtigde van appellante en de internistimmunoloog van 25 januari 2021 en 9 februari 2021, een brief van de internistimmunoloog over een spreekuurcontact op 3 maart 2020, een medisch verslag over het bezoek/ontslag van 10 maart 2010, een brief van de internist-immunoloog over een opname van 9 april 2010 tot en met 22 april 2010 en een afsprakenkaart met gegevens vanaf februari 2011 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft, met verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 februari 2022 waarin deze reageert op de in hoger beroep door appellante ingezonden stukken, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het verzoek van 10 januari 2018 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn in rechte vaststaande besluit van 24 juli 2012. Het Uwv heeft op het verzoek van appellante beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter in zo’n geval aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als dat het geval is, kan de bestuursrechter toch aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en 20 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3348).
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.4.
Het Uwv heeft door middel van het in hoger beroep ingebrachte rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 februari 2022 de overgelegde informatie bij zijn beoordeling betrokken. De Raad begrijpt aldus dat het Uwv zich er niet tegen verzet de in hoger beroep overgelegde informatie bij de beoordeling te betrekken.
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellante om terug te komen van de beslissing op bezwaar van 24 juli 2012 terecht en deugdelijk gemotiveerd heeft afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 juli 2019 terecht opgemerkt dat het niet aannemelijk is dat, op het moment dat de ziekte sarcoïdose werd vastgesteld, verbetering niet meer te verwachten viel. De ziekte kent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep verschillende intensiteiten bij verschillende patiënten met verschillende resultaten van behandeling. Daarom dient de medische situatie van appellante zelf beoordeeld te worden. In zijn brief van 13 mei 2011 heeft de internist-immunoloog aangegeven de sarcoïdose als chronisch in te schatten. Dit was bij de verzekeringsartsen bekend. Dat de belastbaarheid van appellante niet meer zou kunnen verbeteren wordt niet ondersteund door informatie van de revalidatiearts. De revalidatiearts heeft, zo blijkt uit zijn brief van onbekende datum, appellante op 19 maart 2012 gezien in verband met vermoeidheidsklachten bij sarcoïdose en heeft aanleiding gezien om een programma op te stellen ter verhoging van de belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daaruit kunnen concluderen dat appellante niet reeds op 1 juni 2012 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Dat de behandeling achteraf bezien geen dan wel minder verbetering van de belastbaarheid heeft gebracht maakt dat niet anders. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van informatie van de internist-immunoloog uit 2016 heeft geconcludeerd dat per 1 maart 2015 sprake is van duurzaamheid, leidt niet tot het oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat daar per 1 juni 2012 ook al sprake van was. Uit de informatie uit 2016 van de internistimmunoloog blijkt dat er sinds ‘maart vorig jaar’ sprake is van een redelijk stabiele situatie. Uit die informatie kon door de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden afgeleid dat vanaf maart 2015 niet meer gesproken kon worden van een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van appellante.
4.6.
De in hoger beroep overgelegde stukken leiden niet tot een ander oordeel. Met het emailbericht van 9 februari 2021 is door de internist-immunoloog nogmaals bevestigd dat de sarcoïdose sinds 2011 chronisch is. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 23 februari 2022 terecht heeft beschreven was bekend dat sinds maart 2011 sprake is van chronische sarcoïdose. Hij heeft herhaald dat een chronische aandoening niet hoeft te betekenen dat alle beperkingen duurzaam zijn en vermeld dat ziekteactiviteit met medicatie minder kan worden zodat beperkingen afnemen terwijl de ziekte blijft bestaan. Ook werd verbetering op het mentale vlak verwacht. De overgelegde informatie uit 2010/2011 was al in het dossier aanwezig.
4.7.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) O.N. Haafkes