ECLI:NL:CRVB:2022:991
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) met betrekking tot de status van ingezetenschap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, die op 18 maart 2019 vanuit Marokko naar Nederland is gekomen voor gezinshereniging, heeft op 1 augustus 2019 kinderbijslag aangevraagd. De Svb heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante op de relevante peildata niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd. De Raad oordeelt dat appellante op de peildata geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, aangezien zij op die momenten niet beschikte over een eigen woning of inkomen. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak over de voorwaarden voor ingezetenschap en de beoordeling van de omstandigheden waaronder iemand in Nederland woont. De uitspraak benadrukt dat de intentie om in Nederland te blijven op zich niet voldoende is voor het aannemen van ingezetenschap. De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.