In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de bijstand van appellante op grond van de Participatiewet (PW). Appellante ontving bijstand naar de norm voor alleenstaanden, maar het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft haar bijstand herzien naar de norm voor gehuwden met een niet-rechthebbende partner, omdat zij gehuwd was met X, die in Duitsland woonde en werkte. De Raad oordeelt dat het college appellante en X terecht als gehuwden heeft aangemerkt, omdat zij niet duurzaam gescheiden leefden. De Raad stelt vast dat de wetgever rekening heeft gehouden met de kosten van de zelfstandig gevoerde huishouding van de niet-rechthebbende partner. De Raad concludeert dat de bijstandsnorm die moet worden toegepast de alleenstaandennorm is, en niet de gehuwdennorm. Het college heeft dus terecht rekening gehouden met de inkomsten van X, maar niet met de juiste norm. De uitspraak van de rechtbank Limburg wordt vernietigd, en het college krijgt de opdracht om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van deze uitspraak. Daarnaast wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante en wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.