ECLI:NL:CRVB:2022:943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
21/3697 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv, die met ingang van 8 september 2018 is vastgesteld op 42,84%. Appellant heeft zich ziek gemeld met rugklachten en psychische klachten en ontving eerder een WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv, op verzoek van de ex-werkgever, is de mate van arbeidsongeschiktheid verlaagd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald en betoogd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was, omdat er geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts had plaatsgevonden. De Raad heeft echter geoordeeld dat het onderzoek in overeenstemming met de geldende richtlijnen is uitgevoerd en dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

21.3697 WIA

Datum uitspraak: 21 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 september 2021, 19/4395 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.M. Fakiri, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Fakiri en tolk M. Chbab. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als loodsmedewerker voor 40,10 uur per week. Op 12 april 2012 heeft hij zich ziek gemeld met rugklachten en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 9 april 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 9 juni 2017 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Bij brief van 23 april 2018 heeft de ex-werkgever van appellant verzocht om een herbeoordeling. In dat kader heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 juli 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 7 september 2018 met ingang van 8 september 2018 minder arbeidsongeschikt geacht dan voorheen, namelijk 42,84%. Daarbij is bepaald dat de loonaanvullingsuitkering ongewijzigd blijft tot 1 oktober 2020 (24 kalendermaanden na dit besluit).
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 augustus 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 1 mei 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Omdat appellant een beroep heeft gedaan op het Korošec-arrest, zoals dat voor arbeidsongeschiktheidszaken is uitgelegd door de Raad (uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226), heeft de beoordeling door de rechtbank in drie stappen plaatsgevonden. De rechtbank heeft in de eerste plaats geen reden gezien om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, informatie van de behandelend sector en lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van voorgaande informatie, de hoorzitting van 9 april 2019 bijgewoond en de door appellant in bezwaar overgelegde (medische) informatie bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullende rapport van 6 mei 2020 voldoende gemotiveerd toegelicht dat een lichamelijk onderzoek in de bezwaarprocedure geen toegevoegde waarde had, nu deze plaats vond ruim na de datum in geding (8 september 2018) en het onderzoek onnodig belastend zou zijn voor appellant. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van equality of arms heeft de rechtbank in het licht van genoemde uitspraak van de Raad van 30 juni 2017 overwogen dat appellant de ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen en deze ruimte ook heeft gebruikt. Van een schending van equality of arms is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, zodat er geen aanleiding is om die reden een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft in hetgeen appellant naar voren heeft gebracht geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv de klachten van appellant in hun onderzoek hebben betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat uit de aanwezige informatie van de huisarts niet blijkt dat de aandoening, die al aanwezig was ten tijde van de datum in geding, toen ook al meer klachten en beperkingen gaf. In het aanvullende rapport van 6 mei 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat er geen indicatie bestaat voor een urenbeperking, omdat niet voldaan wordt aan de criteria van de verzekeringsgeneeskundige standaard Duurbelastbaarheid in arbeid. In het rapport van 24 juni 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat de door appellant ingebrachte informatie al heeft geleid tot het opnemen van aanzienlijke beperkingen en in zoverre dus al betrokken zijn in de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid van appellant. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank daarom geen reden gegeven de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken, zodat de rechtbank ook om die reden geen aanleiding heeft gezien om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat deze functies voor appellant geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant heeft verwezen naar de reeds ingediende bezwaar- en beroepsgronden, die als ingelast en herhaald moeten worden beschouwd. Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht omdat een onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een spreekuur naar zijn psychische en lichamelijke klachten niet heeft plaatsgevonden. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Raad (19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1991) kan een hoorzitting niet met (de beslotenheid van) een spreekuur worden gelijkgesteld. Appellant heeft er voorts op gewezen dat uit de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3152) blijkt dat van een spreekuur met een verzekeringsarts in beginsel slechts kan worden afgezien
indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiervoor een toereikende
motivering heeft gegeven. Volgens appellant is de verzekeringsarts bezwaar en beroep
daarin niet geslaagd. Appellant meent dat het onderzoek naar zijn psychische klachten, voor zover die op grond van alleen schriftelijke bescheiden heeft plaatsgevonden, in strijd is met
de verzekeringsgeneeskunde geaccepteerde methode, zoals neergelegd in de standaard “Onderzoeksmethoden bij psychische stoornissen” van het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Appellant meent ook dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor zijn overwegingen omtrent de door appellant geclaimde psychische klachten niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de bevindingen van de primaire
verzekeringsarts die bij zijn onderzoek geen aanwijzingen voor psychopathologie en geen
verminderde aandacht gezien heeft. Appellant stelt dat in hij in beroep uitgebreid en aan de hand van medische stukken en verwijzing naar de uitspraak van de Raad heeft onderbouwd waarom een urenbeperking, ook bij passende arbeid, geïndiceerd is. De
verzekeringsarts heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom, gezien het feit dat uit
medische stukken van een depressieve stoornis over langere tijd, slaapproblemen
en vermoeidheid blijkt in combinatie met het dagverhaal van appellant geen
urenbeperking geïndiceerd zou zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 8 september 2018 heeft vastgesteld op 42,84%.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is. De desbetreffende overwegingen van de rechtbank worden onderschreven en in deze uitspraak overgenomen. De door appellant aangehaalde uitspraak van 23 juni 2021 leidt niet tot een ander oordeel omdat in dat geval geen spreekuurcontact met een geregistreerd verzekeringsarts had plaatsgevonden. Appellant is in dit geval eenmaal gezien door een geregistreerde verzekeringsarts. Naar het oordeel van de Raad heeft het onderzoek in dit geval overeenkomstig de door appellant genoemde onderzoeksmethoden plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft een anamnese afgenomen. De primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben dossieronderzoek verricht. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant tijdens de hoorzitting gezien en heeft hij informatie van de behandelend sector en informatie uit de herbeoordeling door de primaire arts, die appellant tijdens het spreekuur van 3 juni 2018 onder meer psychisch heeft onderzocht, bij de beoordeling betrokken.
4.4.
De rechtbank heeft terecht in het arrest Korošec geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, zoals door appellant is verzocht. Appellant heeft zijn standpunt dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, onderbouwd met meerdere stukken van medische aard. Appellant heeft voldoende gelegenheid gehad en deze gelegenheid ook gebruikt om weerwoord te bieden aan wat de verzekeringsartsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit. Van schending van het beginsel equality of arms is dan ook geen sprake.
4.5.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat de verzekeringsartsen van het Uwv bij de vaststelling van de FML van 4 juli 2018 zijn lichamelijke en psychische beperkingen op 8 september 2018 hebben onderschat. In verband met forse beperkingen van de rechter enkel en de rug zijn aanzienlijke beperkingen aangegeven voor tillen of dragen, duwen of trekken, lopen, traplopen, klimmen, langdurig staan en gebogen en/of getordeerd actief zijn. De aangegeven fysieke beperkingen sluiten ook aan bij de bevindingen bij onderzoek door de verzekeringsarts op 3 juni 2018. Dat een hypofysetumor, die traag groeit, en al aanwezig was op datum in geding toen ook al meer klachten en beperkingen gaf blijkt niet uit de aanwezige informatie van onder meer de huisarts. Voorts stond bij de anamnese tijdens de voorgaande beoordeling door het Uwv in 2015 vooral woede en angst op de voorgrond, terwijl bij onderzoek van de psyché geen aanwijzingen voor ernstige psychopathologie werden gevonden. Gelet op de aanwezige gegevens en de bevindingen bij onderzoek door de verzekeringsarts op 3 juni 2018 blijkt ook ten tijde van belang niet van een ernstige psychiatrische stoornis. In de FML van 4 juli 2018 zijn dan ook voor de datum in geding dezelfde beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren vastgelegd. Ook de beroepsgrond dat ten onrechte geen urenbeperking in de FML is opgenomen omdat sprake is van een depressieve stoornis over langere tijd, slaapproblemen en vermoeidheid, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van de Standaard verminderde arbeidsduur afdoende toegelicht dat geen indicatie bestaat voor het aanbrengen van een urenrestrictie onder meer omdat geen sprake is van een ernstige aandoening waarvan bekend is dat deze gepaard gaat met invaliderende moeheid.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 4 juli 2018, heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant in medisch opzicht passend zijn. In het rapport van 20 mei 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een reactie op de door appellant aangevoerde beroepsgronden deugdelijk gemotiveerd waarom de voorbeeldfuncties passend worden geacht en dat in die functies geen ontoelaatbare overschrijding van de belastbaarheid aan de orde is. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Dit houdt in dat het Uwv kan worden gevolgd in het standpunt dat, uitgaande van de FML van 4 juli 2018, de voor appellant geselecteerde functies medisch geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) C.G. van Straalen