ECLI:NL:CRVB:2022:943
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv, die met ingang van 8 september 2018 is vastgesteld op 42,84%. Appellant heeft zich ziek gemeld met rugklachten en psychische klachten en ontving eerder een WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv, op verzoek van de ex-werkgever, is de mate van arbeidsongeschiktheid verlaagd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald en betoogd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was, omdat er geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts had plaatsgevonden. De Raad heeft echter geoordeeld dat het onderzoek in overeenstemming met de geldende richtlijnen is uitgevoerd en dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.