ECLI:NL:CRVB:2022:916
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- K.H. Sanders
- R.W.L. Koopmans
- Rechtspraak.nl
Ontslag op andere gronden en de toepassing van artikel 99 ARAR in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), was sinds 1 april 2005 in dienst en kreeg op 9 december 2019 ontslag op andere gronden, primair wegens ongeschiktheid en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De directeur-generaal van het CBS had het ontslagbesluit genomen, waarbij de appellant bezwaar had aangetekend. De Commissie advisering bezwaarschriften personeelsleden CBS adviseerde het bezwaar tegen de primaire ontslaggrond gegrond te verklaren, maar het bezwaar tegen de subsidiaire grond ongegrond. De directeur-generaal verklaarde het bezwaar ongegrond en wijzigde het ontslagbesluit, waarbij de subsidiaire grond als primair werd aangemerkt.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarop de appellant in hoger beroep ging. De Raad overwoog dat de arbeidsverhouding tussen de appellant en zijn leidinggevenden verstoord was, en dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van de directeur-generaal kon worden verlangd. De Raad concludeerde dat de directeur-generaal terecht artikel 99, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) had toegepast. De appellant voerde ook aan dat hij recht had op een aanvullende ontslagvergoeding, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een dergelijke vergoeding, omdat de directeur-generaal niet overwegend verantwoordelijk was voor de verstoorde verhoudingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van de appellant af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.T.H. Zimmerman als voorzitter, en K.H. Sanders en R.W.L. Koopmans als leden, in aanwezigheid van griffier D. Al-Zubaidi.