Uitspraak
OVERWEGINGEN
40 uur per week wegens nekklachten. Bij beoordeling van een aanvraag op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant per 1 oktober 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Appellant heeft zich op 31 mei 2018 vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet genoot opnieuw ziekgemeld. Aan appellant is vanaf 30 augustus 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
ZW-uitkering per 1 juli 2019. Aan het bestreden besluit liggen ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 december 2019, een gewijzigde FML van
30 december 2019 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
31 december 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op het spreekuur gezien en heeft aan de FML beperkingen toegevoegd voor frequent buigen, onvoorspelbare werksituaties (stresserend) en nachtdiensten, de beperking voor gevoelsuitingen verwijderd en de mogelijkheden voor staan en lopen tijdens werk verruimd. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het maatmanloon en de maatmanomvang gewijzigd en een andere passende functie geselecteerd uit de eerder geduide SBC-code (651030) van statistisch analist. Hij heeft vastgesteld dat appellant nog 67,46% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen, zodat per 1 juli 2019 geen recht op ZW-uitkering meer bestaat.
WIA-uitkering per 31 mei 2018 in verband met een toename van beperkingen per die datum (de zogenaamde Amber-beoordeling).
4 februari 2021 aan de rechtbank meegedeeld dat appellant per 31 mei 2018 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
WIA-uitkering is beoordeeld. Omdat deze Amber-beoordeling pas in beroep, na opdracht van de rechtbank, is uitgevoerd, is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Over de in beroep alsnog verrichte WIA-beoordeling per 31 mei 2018 heeft de rechtbank (kort gezegd) geoordeeld dat die berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag, en dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per 31 mei 2018 geen recht op een WIA-uitkering heeft.
30 november 2020 en zijn aanvullingen daarop van 13 januari 2021 en 24 februari 2021. Nu Van Amelsfoort en de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarover van mening verschillen, had de rechtbank een derde deskundige, een verzekeringsarts, moeten raadplegen. Appellant heeft er op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts zeer kort is ingegaan op een eventuele energetische beperking voor een urenbeperking. Van Amelsfoort heeft daarentegen wel een afdoende verklaring gezien voor een fors verminderd energetisch vermogen waardoor een urenbeperking moet worden gesteld. Appellant heeft de Raad verzocht om in het geval de visie van Van Amelsfoort niet wordt gevolgd zelf een deskundige te benoemen. Verder heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de door hem tegen de WIA-beoordeling aangevoerde gronden.
16 maanden na de datum in geding plaatsvond, en dat diens onderzoek via beeldbellen plaatsvond waarbij appellant dus niet lichamelijk is onderzocht. Daarnaast was bij appellant inmiddels sprake van een verslechterde medische situatie, waarvoor een cardiologische evaluatie liep.