ECLI:NL:CRVB:2016:2398
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 6 mei 2013 ziekmeldde met schouder- en nekklachten na een periode van werkloosheid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 16 januari 2014 besloten dat appellant met ingang van 17 januari 2014 geen recht meer had op een ZW-uitkering. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de medische onderbouwing van de beperkingen van appellant niet voldoende was en dat hij geschikt was voor de maatgevende arbeid.
In hoger beroep heeft appellant de uitspraak van de rechtbank bestreden, waarbij hij aanvoert dat hij niet geschikt is voor zijn arbeid en dat de rechtbank ten onrechte bepaalde medische rapporten niet heeft besproken. Het Uwv heeft de bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant op de datum in geding geschikt was voor de maatgevende arbeid. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en stelt vast dat appellant geen nieuwe medische stukken heeft ingediend die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
De Raad wijst erop dat de gronden van appellant met betrekking tot een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet aan de orde zijn in deze procedure, aangezien het hier gaat om een besluit ter uitvoering van de ZW. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een kostenveroordeling.