ECLI:NL:CRVB:2022:826
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag toeslag na loonsanctie en beoordeling van het vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die voor 20 uur per week werkte en aanvullende bijstand ontving, had een aanvraag om toeslag ingediend na afloop van een loonsanctie. De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Toeslagenwet (TW) voor een loondervingsuitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de appellant na afloop van de loonsanctieperiode en op de datum van de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden voor een toeslag. De Raad bevestigde dat de appellant geen recht had op een loondervingsuitkering, aangezien hem per 14 november 2016 een WIA-uitkering was geweigerd. De stelling van de appellant dat hij erop mocht vertrouwen dat hij voldeed aan de voorwaarden voor een toeslag, werd verworpen. De Raad concludeerde dat er geen gerechtvaardigd vertrouwen kon zijn dat de aanvraag zou worden goedgekeurd, gezien de omstandigheden van de loonkorting en de afwijzing door het Uwv.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees de proceskosten af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en C. Karman als leden.