ECLI:NL:CRVB:2022:823
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag van een ambtenaar na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd en de gevolgen van wijziging van de AOW-leeftijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een geschil tussen appellante, een ambtenaar, en de Kamer van Koophandel over de uitvoering van een Vaststellingsovereenkomst (VSO) en het ontslag van appellante na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Appellante was sinds 1973 in dienst van de Kamer en had in 2017 een VSO ondertekend waarin was afgesproken dat zij op de datum van haar AOW-gerechtigde leeftijd ontslag zou krijgen. Door een wetswijziging is de AOW-gerechtigde leeftijd van appellante vervroegd, wat leidde tot een geschil over de ontslagdatum en de vraag of de Kamer gehouden was het dienstverband voort te zetten tot de oorspronkelijk afgesproken datum.
De Raad oordeelde dat de Kamer terecht uitvoering heeft gegeven aan de VSO en appellante ontslag heeft verleend op de vervroegde AOW-gerechtigde leeftijd. Het standpunt van appellante dat de wijziging van de AOW-leeftijd een bijzondere omstandigheid vormt die volledige nakoming van de VSO in redelijkheid niet meer kan verlangen, werd niet gevolgd. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak waarin was geoordeeld dat wijzigingen van de AOW-leeftijd door sociaal-economische en politieke ontwikkelingen niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de Kamer ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit of handeling van de Kamer.