ECLI:NL:CRVB:2022:810

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
20/1659 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van toeslag na emigratie naar Turkije en de toepassing van het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de toeslag van appellant, die naar Turkije was verhuisd. Appellant, die sinds 1998 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had het Uwv geïnformeerd over zijn voornemen om naar Turkije te verhuizen. Het Uwv beëindigde de toeslag op grond van artikel 4a van de Toeslagenwet (TW), dat vereist dat een persoon in Nederland woont om in aanmerking te komen voor een toeslag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de toeslag terecht had beëindigd en dat de afbouwregeling voldoende compensatie bood voor de schending van het vertrouwensbeginsel.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn situatie niet vergelijkbaar was met die van een andere zaak (Solak) en dat de geboden compensatie onvoldoende was. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht de toeslag had beëindigd en dat de afbouwregeling voldoende compensatie bood. De Raad concludeerde dat appellant op het moment van vertrek uit Nederland niet volledig arbeidsongeschikt was en dat hij had kunnen voldoen aan de woonplaatseis. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de toeslag rechtmatig was, evenals de afbouwregeling die het Uwv had toegepast.

Uitspraak

20.1659 TW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2020, 19/4796 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Turkije) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 april 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van vragen van de Raad hebben het Uwv en de Immigratie- en Naturalisatiedienst stukken ingezonden.
Appellant heeft hierop gereageerd.
Het Uwv heeft een brief ingezonden van 10 februari 2022.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022. Namens appellant is mr. Akkaya verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer en mr. drs. J. Hut.

OVERWEGINGEN

Feiten
1.1.
Appellant had vanaf 20 februari 1995 naast de Turkse ook de Nederlandse nationaliteit. Vanaf 10 juni 1998 ontvangt appellant onafgebroken een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Deze uitkering is vanaf 6 december 2011 gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35. Hij ontving daarbij tevens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant heeft vanaf 6 december 2012 bij het Uwv ingeschreven gestaan als werkzoekende. Deze inschrijving is verlengd, waarna het Uwv een werkplan heeft opgesteld met afspraken over arbeidsinspanningen. De WW-uitkering is per 6 juli 2014 beëindigd. Vanaf 7 juli 2014 heeft appellant bij zijn WAO-uitkering een toeslag ontvangen ingevolge de Toeslagenwet (TW).
1.2.
Op 26 september 2018 heeft appellant het Uwv op de hoogte gesteld van zijn voornemen om naar Turkije te verhuizen en geïnformeerd of hij na de verhuizing de toeslag kan behouden.
1.3.
Bij brief van 3 oktober 2018 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat hij zich met behoud van WAO-uitkering en toeslag in het buitenland mag vestigen.
1.4.
Op 12 december 2018 heeft appellant afstand gedaan van de Nederlandse nationaliteit. Over de periode van 28 januari 2019 tot 7 juli 2019 is aan appellant een tijdelijke verblijfsvergunning verleend onder de beperking “wedertoelating voor remigratie”. Op 2 april 2019 is appellant naar Turkije geremigreerd met gebruikmaking van remigratievoorzieningen op grond van de Remigratiewet en met behoud van zijn WAO-uitkering.
Besluitvorming Uwv
1.5.
Met een besluit van 29 april 2019 is de toeslag van appellant met ingang van 2 april 2019 beëindigd. Hieraan ligt ten grondslag dat in artikel 4a van de TW de eis is opgenomen dat een persoon in Nederland moet wonen om in aanmerking te komen voor een toeslag (woonplaatseis).
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 13 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 29 april 2019 gegrond verklaard. In verband met een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel heeft het Uwv de volgende afbouwregeling toegepast: vanaf 2 april 2019 wordt aan appellant een volledige toeslag betaald, vanaf 2 april 2020 twee derden daarvan, vanaf 2 april 2021 een derde en per 2 april 2022 wordt de toeslag beëindigd.
Procedure bij de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft uit de beschikking Solak [1] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) geconcludeerd dat appellant geen beroep kan doen op artikel 6 van Besluit 3/80 van de Associatieraad EG-Turkije (Besluit 3/80). Appellant is net als Solak gedeeltelijk arbeidsongeschikt, ontving een toeslag, heeft voorafgaand aan zijn vertrek naar Turkije afstand gedaan van zijn Nederlandse nationaliteit en is met behoud van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering en met remigratievoorzieningen naar Turkije verhuisd. Verder heeft de rechtbank uit het arrest Çoban [2] afgeleid dat appellant, net als Solak en anders dan de betrokkenen in het arrest Akdas c.s. [3] , op het moment van vertrek vanuit Nederland naar Turkije in staat was te voldoen aan de woonplaatseis. In die situatie zou de omstandigheid dat appellant op grond van artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 het recht op een aanvullende prestatie kan behouden na zijn verhuizing naar Turkije, ertoe leiden dat hij gunstiger wordt behandeld dan burgers van de Unie die in een vergelijkbare situatie verkeren. Burgers van de Unie blijven tenslotte onderworpen aan het woonplaatsvereiste van artikel 4a van de TW om voor toeslag in aanmerking te komen. Dit zou onverenigbaar zijn met de uit artikel 59 van het Aanvullend Protocol voortvloeiende vereisten die een gunstiger behandeling van Turkije verbieden. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv appellant met de afbouw van de toeslag over drie jaar voldoende heeft gecompenseerd voor de onjuiste mededeling dat hij de toeslag mocht exporteren.
Standpunt in hoger beroep
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn situatie niet vergelijkbaar is met die van Solak. Appellant is al lange tijd arbeidsongeschikt en heeft de Nederlandse arbeidsmarkt voorgoed verlaten. Verder heeft appellant aangevoerd dat de geboden compensatie onvoldoende is als schending van het vertrouwensbeginsel. Appellant wenst de toeslag te behouden tot aan de pensioengerechtigde leeftijd.
Oordeel van de Raad
4. De Raad is met de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Uwv terecht op grond van artikel 4a van de TW de toeslag van appellant heeft beëindigd. Verder deelt de Raad het oordeel van de rechtbank dat de afbouwregeling zoals opgenomen in het bestreden besluit voldoende compensatie biedt voor de schending van het vertrouwensbeginsel. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Einde toeslag
4.1.1.
Voor de beoordeling van de aanspraken van appellant op grond van het associatierecht is blijkens de door de rechtbank aangehaalde arresten van het Hof van belang of appellant op het moment van zijn vertrek uit Nederland had kunnen blijven voldoen aan het vereiste dat hij woonplaats had in Nederland. Als dat het geval is, zou hij gunstiger worden behandeld dan burgers van de EU als hij de toeslag zou mogen exporteren. Zo’n gunstiger behandeling is in strijd met artikel 59 van het Aanvullend Protocol.
4.1.2.
Vastgesteld wordt dat appellant op het moment van vertrek uit Nederland niet volledig en blijvend arbeidsongeschikt was, terwijl de IND niet heeft vastgesteld dat hij niet langer tot de reguliere arbeidsmarkt van Nederland behoorde. Dit duidt erop dat appellant op grond van artikel 6 van Besluit 1/80 van de Associatieraad EG/Turkije nog steeds een verblijfsrecht had in Nederland. In deze zin is de situatie van appellant dan ook vergelijkbaar met die van Solak.
4.1.3.
Verder blijkt uit de door de IND beantwoorde vragen dat appellant, na het afstand doen van de Nederlandse nationaliteit, van 28 januari 2019 tot 7 juli 2019 een verblijfsvergunning had onder de beperking ‘wedertoelating voor remigratie’. Het betreft hier een geldige zelfstandige verblijfstitel.
4.1.4.
Ten slotte valt niet in te zien dat appellant, gelet op zijn langdurige rechtmatige verblijf in Nederland, niet met succes de verstrekking van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen had kunnen aanvragen. De situatie van appellant acht de Raad daarom met het oog op de hier aan de orde zijnde rechtsvraag ook vergelijkbaar met de situatie die is beoordeeld in de uitspraak van de Raad van 18 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4248).
4.1.5.
Gelet op 4.1.2 tot en met 4.1.4 was appellant op de datum van zijn vertrek in staat om te voldoen aan de woonplaatseis om voor de toeslag in aanmerking te komen, net zoals een burger van de Unie die in Nederland verblijft.
4.1.6.
Nu het om vergelijkbare situaties gaat, concludeert de Raad uit de hierboven genoemde rechtspraak van het Hof en op de voet van zijn uitspraak van 18 december 2019, dat in het geval van appellant artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 gelezen in samenhang met artikel 59 van het Aanvullend Protocol zich niet verzet tegen een nationale bepaling als artikel 4a van de TW. Het Uwv heeft dan ook op grond van artikel 4a van de TW de toeslag van appellant terecht beëindigd.
Afbouwregeling voldoende compensatie
4.2.1.
Het Uwv heeft bij brief van 10 februari 2022 medegedeeld dat ten onrechte geen uitvoering is gegeven aan de in het bestreden besluit neergelegde afbouwregeling en dat de toeslag onverkort aan appellant is uitbetaald. Het Uwv zal de toeslag zonder terugwerkende kracht feitelijk per 2 april 2022 beëindigen.
4.2.2.
Hoewel appellant feitelijk een ruimere compensatie heeft genoten, is de Raad van oordeel dat het Uwv met de afbouwregeling zoals opgenomen in het bestreden besluit voldoende compensatie heeft geboden voor de schending van het vertrouwensbeginsel. In dit verband wordt opgemerkt dat deze afbouwregeling gelijk is aan de compensatie die het Uwv heeft geboden in min of meer vergelijkbare zaken, die de toets van de Raad eerder heeft kunnen doorstaan. [4]
Conclusie
4.3.
Uit 4.1.1 tot en met 4.2.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en T.L. de Vries en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zabaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2022.
(getekend) M.A.H. van Dalen- van Bekkum
(getekend) D. Al-Zubaidi
Bepalingen associatierecht
Artikel 9 van de Associatieovereenkomst
De overeenkomstsluitende partijen erkennen dat binnen de werkingssfeer van de overeenkomst en onverminderd de bijzondere bepalingen die krachtens artikel 8 zouden kunnen worden vastgesteld, elke discriminatie uit hoofde van nationaliteit is verboden, overeenkomstig het in artikel [12 EG] vermelde beginsel.
Artikel 59 van het Aanvullend Protocol
Op de onder dit protocol vallende gebieden, mag de behandeling van Turkije niet gunstiger zijn dan die welke de lidstaten elkaar toekennen krachtens het [EG-Verdrag].
Artikel 6, eerste lid, eerste alinea, van Besluit 3/80 van de Associatieraad EG/Turkije
Tenzij in dit besluit anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen alsmede de renten bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, verkregen op grond van een wettelijke regeling van een of meer lidstaten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurdverklaard op grond van het feit dat de rechthebbende in Turkije woont of op het grondgebied van een andere lidstaat dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.
Artikel 6 van Besluit 1/80
1. Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behoort:
- na één jaar legale arbeid in die Lid-Staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
- na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de LidStaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die Lid-Staat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die Lid-Staat;
- na vier jaar legale arbeid, in die Lid-Staat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.
2. Jaarlijkse vakanties en perioden van afwezigheid wegens zwangerschap, arbeidsongeval of kortdurende ziekte worden gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid. Tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid die naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten, alsmede perioden van afwezigheid wegens langdurige ziekte worden niet gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid, doch doen geen afbreuk aan de rechten die zijn verkregen uit hoofde van het voorafgaande tijdvak van arbeid.
Nationaal recht
Artikel 4a van de TW, ten tijde van belang
1. Geen recht op toeslag heeft de persoon, bedoeld in artikel 2, gedurende de periode dat hij niet in Nederland woont.
2. De persoon, bedoeld in artikel 2, die op grond van het eerste lid geen recht heeft op toeslag, heeft vanaf de dag dat hij in Nederland woont recht op toeslag, indien hij aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, eerste, tweede of derde lid, voldoet.

Voetnoten

1.C-258/18, van 3 februari 2020, ECLI:EU:C:2020:98.
2.C-677/17, van 15 mei 2019, ECLI:EU:C:2019:408.
3.C-485/07, van 26 mei 2011, ECLI:EU:C:2011:346.
4.Uitspraak van 19 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:481.