ECLI:NL:CRVB:2019:4248
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging toeslag op WIA-uitkering na remigratie naar Turkije en de toepassing van het associatierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een Turkse staatsburger, had vanaf 2000 in Nederland gewoond en werkte, en ontving sinds mei 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na zijn remigratie naar Turkije op 3 maart 2015, beëindigde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de toeslag op zijn WIA-uitkering, omdat artikel 4a van de Toeslagenwet (TW) vereist dat een persoon in Nederland woont om in aanmerking te komen voor een toeslag. De appellant stelde dat het arrest Akdas c.s. op hem van toepassing was en dat hij zijn verblijfsrecht verloren had, maar dat het Hof nooit de bedoeling had gehad dat alleen volledig arbeidsongeschikten hun uitkering konden exporteren.
De Raad voor de Rechtspraak concludeerde dat de situatie van de appellant vergelijkbaar was met die van de zaak Ҫoban, waarbij het Hof van Justitie van de Europese Unie had geoordeeld dat de beoordeling van aanspraken op grond van het associatierecht uitsluitend de situatie van de appellant ten tijde van zijn vertrek uit Nederland in aanmerking neemt. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de toeslag had beëindigd op basis van artikel 4a van de TW, omdat de appellant op het moment van vertrek niet voldeed aan de woonplaatsvereiste. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.