ECLI:NL:CRVB:2022:808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
20/2048 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en ingangsdatum bij aanvragen onder de Participatiewet

In deze zaak heeft appellant op 20 februari 2019 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas heeft deze aanvraag op 19 maart 2019 buiten behandeling gesteld, omdat appellant niet de gevraagde stukken had ingediend. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor het besluit in rechte vaststond. Op 11 april 2019 diende appellant opnieuw een aanvraag in, die op 1 mei 2019 wederom buiten behandeling werd gesteld om dezelfde reden. Vervolgens diende appellant op 12 mei 2019 een derde aanvraag in, die op 5 augustus 2019 werd afgewezen. Uiteindelijk heeft het college op 29 oktober 2019 het bezwaar van appellant gegrond verklaard en bijstand toegekend met ingang van 12 mei 2019.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 20 februari 2019 verleend had moeten worden, omdat de eerdere aanvragen buiten behandeling waren gesteld en geen inhoudelijke afwijzing vormden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de aanvragen van 20 februari en 11 april 2019 al waren behandeld en dat de aanvraag van 12 mei 2019 een nieuwe aanvraag was. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht verleend zou worden. De Raad heeft de vaste rechtspraak inzake de toepassing van artikel 43 en 44 van de PW bevestigd, waarin staat dat bijstand in beginsel niet wordt verleend over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Aangezien appellant geen dergelijke omstandigheden heeft aangevoerd, is het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

20.2048 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 mei 2020, 19/7303 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas (college)
Datum uitspraak: 5 april 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 20 februari 2019 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Bij besluit van 19 maart 2019 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat appellant niet de gevraagde stukken heeft gestuurd naar het college. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor dit besluit in rechte is komen vast te staan.
1.2.
Op 11 april 2019 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend om bijstand. Bij besluit van 1 mei 2019 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat appellant niet de gevraagde stukken heeft gestuurd naar het college. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor ook dit besluit in rechte is komen vast te staan.
1.3.
Op 12 mei 2019 heeft appellant opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend.
1.4.
Bij besluit van 5 augustus 2019 heeft het college de aanvraag van 12 mei 2019 afgewezen.
1.5.
Bij besluit van 29 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 augustus 2019 gegrond verklaard en hem bijstand toegekend met ingang van 12 mei 2019.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de ingangsdatum van de toegekende bijstand.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het college met ingang van 20 februari 2019 bijstand had moeten toekennen. Appellant heeft op 20 februari 2019 bijstand aangevraagd. De aanvraag was buitenbehandeling gesteld. De buitenbehandelingstelling is geen inhoudelijke afwijzing, zodat de aanvraag van 12 mei 2019 geen herhaalde aanvraag is maar een hernieuwde poging om over de eerdere periode bijstand te verkrijgen. Die eerste aanvraag heeft dan ook te gelden als ingangsdatum.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt om de volgende redenen niet.
4.3.1.
Vaststaat dat op de aanvragen van 20 februari 2019 en 11 april 2019 al is beslist. De hier voorliggende aanvraag betreft de aanvraag van 12 mei 2019. Appellant heeft met die aanvraag beoogd om bijstand aan te vragen met ingang van een eerdere datum dan de aanvraagdatum en met terugwerkende kracht over een periode waarover weliswaar besluitvorming, maar geen – eerdere – beoordeling van het recht op bijstand heeft plaatsgevonden.
4.3.2.
In een dergelijke situatie geldt onverkort de vaste rechtspraak inzake de toepassing van artikel 43 en 44 van de PW dat in beginsel geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen (zie onder meer de uitspraak van 7 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9646).
4.3.3.
Appellant heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld. Het eerder indienen van aanvragen die buiten behandeling zijn gesteld, kan ook niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt (zie onder meer de uitspraak van 25 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2855). Er bestaat dan ook geen grond om met ingang van een eerdere datum dan de aanvraagdatum bijstand te verlenen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2022.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) B. Beerens