Uitspraak
20.726 PW
OVERWEGINGEN
- een verklaring van X van 3 mei 2018, waarin, zakelijk weergegeven, is vermeld dat hij een bedrag van € 3.000,- aan zijn zus, appellante, heeft geleend;
- alle in de brief genoemde stortingen en bijschrijvingen op de bankafschriften moeten worden verklaard en de verklaringen moeten worden onderbouwd met controleerbare bewijsstukken;
- tot wanneer hebben appellanten een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen? Als de WW-uitkering is gestopt, moeten zij een brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), waarin dit wordt vermeld, inleveren;
- WW-specificaties met data in januari tot en met mei 2018;
- een besluit van het Uwv van 5 juni 2018 tot beëindiging van de WW-uitkering van appellant vanaf 1 maart 2018;
- verklaringen van X en appellante over de in 1.7 genoemde stortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van appellante; en
.Uit de ingeleverde stukken blijkt niet hoe en waar het salaris van appellant is uitbetaald.
€ 3.036,- voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 15 februari 2019;
- draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 3.036,-;
- bepaalt dat het college het door appellanten betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep van in totaal € 178,- vergoedt.