ECLI:NL:CRVB:2022:790
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van kosten voor opname en verblijf in verzorgingshuis op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant, een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 juli 2021, waarin zijn verzoek om vergoeding van kosten voor een grotere wooneenheid in een verzorgingshuis werd afgewezen. De Raad oordeelde dat op grond van artikel 20 van de Wuv alleen bijzondere of extra kosten voor voorzieningen die noodzakelijk zijn vanwege oorlogsinvaliditeit voor vergoeding in aanmerking komen. Tevens werd vastgesteld dat de kosten voor verpleging en verzorging in een inrichting alleen vergoed worden indien deze voortvloeien uit ziekten of gebreken die door of in verband met de vervolging zijn ontstaan. De Raad concludeerde dat verweerder gerechtigd was om normen te hanteren bij de beoordeling van de aanvraag en dat de afwijzing van de vergoeding voor de grotere wooneenheid in overeenstemming was met de redelijke uitleg van de wet. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de proceskosten werden niet toegewezen.