ECLI:NL:CRVB:2022:790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
21/3750 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor opname en verblijf in verzorgingshuis op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant, een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 juli 2021, waarin zijn verzoek om vergoeding van kosten voor een grotere wooneenheid in een verzorgingshuis werd afgewezen. De Raad oordeelde dat op grond van artikel 20 van de Wuv alleen bijzondere of extra kosten voor voorzieningen die noodzakelijk zijn vanwege oorlogsinvaliditeit voor vergoeding in aanmerking komen. Tevens werd vastgesteld dat de kosten voor verpleging en verzorging in een inrichting alleen vergoed worden indien deze voortvloeien uit ziekten of gebreken die door of in verband met de vervolging zijn ontstaan. De Raad concludeerde dat verweerder gerechtigd was om normen te hanteren bij de beoordeling van de aanvraag en dat de afwijzing van de vergoeding voor de grotere wooneenheid in overeenstemming was met de redelijke uitleg van de wet. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

21.3750 WUV

Datum uitspraak: 31 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Israël) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 juli 2021, kenmerk BZ011413228 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van der Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat de bij hem aanwezige psychische (nerveuze) klachten in verband staan met de ondergane vervolging. In de loop van de tijd zijn aan appellant verschillende voorzieningen toegekend.
1.2.
Vanwege het voornemen om te verhuizen naar het verzorgingshuis [verzorgingshuis] heeft appellant op 26 december 2019 bij wijze van proef twee maanden meegedraaid in [verzorgingshuis]. Daar hij heeft de beschikking gekregen over een wooneenheid van 40 m2. Tijdens de proefperiode is appellant vanwege claustrofobische dan wel angstgevoelens verhuisd naar een wooneenheid van 58 m2.
1.3.
Bij besluit van 26 mei 2020 is appellant ingaande 1 februari 2020 in aanmerking gebracht voor een vergoeding voor opname en verblijf in het verzorgingshuis [verzorgingshuis], volgens de gedingstukken gebaseerd op een wooneenheid van 40 m2. Daarnaast is een vergoeding voor verhuizing en herinrichting toegekend met ingang van 1 februari 2020. In het besluit is vermeld dat er bij de berekening van de vergoeding een maximum geldt voor de kosten van opname en verblijf. Daarbij zal worden beoordeeld of de kosten proportioneel zijn wanneer deze bekend zijn.
1.4.
In juli 2020 heeft appellant verzocht om vergoeding van de kosten verbonden aan een grotere wooneenheid (58 m2 in plaats van 40 m2) in [verzorgingshuis]. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 25 november 2020 en na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is dat de voor de vergoeding in aanmerking te nemen pensionprijs en inkoopsom in Israël voor een alleenstaande – zoals appellant – beleidsmatig zijn vastgesteld op het actuele prijspeil van de verzorgingskosten van een eenpersoons wooneenheid van 40m2 in [verzorgingshuis]. Duurdere wooneenheden zoals de tweepersoons wooneenheid, die appellant bewoont en waarvan de maandelijkse pensionkosten en inkoopsom hoger zijn dan de maxima, kunnen in het kader van deze toch al zeer kostbare voorziening niet anders dan als disproportioneel worden beschouwd, aldus verweerder.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wuv komen voor vergoeding in aanmerking bijzondere of extra, ten laste van de vervolgde blijvende kosten van voorzieningen die noodzakelijk zijn vanwege zijn of haar oorlogsinvaliditeit. Op grond van artikel 20, derde lid, van de Wuv komen – kort gezegd – voor vergoeding in aanmerking de kosten van verpleging en verzorging in een daartoe bestemde inrichting indien opname in die inrichting geschiedt wegens ziekten of gebreken die door of in verband met de vervolging zijn ontstaan. Volgens vaste rechtspraak [1] is verweerder gerechtigd bij toepassing van artikel 20 van de Wuv normen te hanteren. Verweerder is volgens vaste rechtspraak [2] ook gerechtigd te beoordelen of een gevraagde voorziening adequaat en proportioneel is.
2.2.
In het kader van het verlenen van een vergoeding voor de kosten verbonden aan opname en verblijf in een verzorgingshuis hanteert verweerder onder meer de norm dat voor een alleenstaande de pensioenkosten gelden van ten hoogste een één-persoonswooneenheid. Verder wordt volgens het beleid niet voor vergoeding in aanmerking gebracht het verschil in verzorgingsprijs voor een wooneenheid voor twee personen en een wooneenheid voor een alleenstaande in geval dat een alleenstaande permanent een wooneenheid heeft die bedoeld is voor twee personen. Het hanteren van dit beleid acht de Raad in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van artikel 20 van de Wuv.
2.3.
Naar het oordeel van de Raad zijn geen bijzondere omstandigheden naar voren komen op grond waarvan verweerder in het geval van appellant van het onder 2.2 genoemde beleid had moeten afwijken en de voor appellant geldende (beduidend) hogere pensioenkosten voor vergoeding in aanmerking had moeten brengen. De door appellant overgelegde verklaring van de psychologe dr. Gafnit Aghassi kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit die verklaring blijkt niet dat appellant vanwege zijn uit de vervolging voortvloeiende psychische klachten uitsluitend is aangewezen op de grotere wooneenheid.
2.4.
Uit 2.3 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2022.
(getekend) H. Lagas
(getekend) B.H.B. Verheul

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 27 mei 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6796.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2867.