ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2835 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
  • L.F.M. Verhey
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor gebitsrehabilitatie aan vervolgingsslachtoffer op grond van de WUV

In deze zaak gaat het om een verzoek van eiseres om vergoeding van kosten voor gebitsrehabilitatie op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV). Eiseres, geboren in 1942, is erkend als vervolgde en heeft eerder een vergoeding ontvangen voor gebitsklachten die verband houden met haar vervolging. In 1996 is haar een vergoeding toegekend voor een eenmalige gebitsrehabilitatie, maar de uitvoering van het behandelplan is nooit gerealiseerd. Eiseres heeft een nieuw behandelplan ingediend, dat bestaat uit het aanbrengen van implantaten en kronen, met een totale kostenraming van € 22.000,-. Verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft echter geweigerd deze kosten te vergoeden en in plaats daarvan goedkeuring gegeven voor een goedkoper alternatief behandelplan ter waarde van € 5.200,-.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en op 27 mei 2004 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat verweerster gerechtigd is om bij de beoordeling van aanvragen op basis van de WUV normen te hanteren met betrekking tot functionaliteit en proportionaliteit. De Raad stelt vast dat het door eiseres voorgestane behandelplan buitensporige kosten met zich meebrengt en dat er een goedkopere, functionele alternatieve behandeling beschikbaar is. Eiseres kan de meerkosten voor het duurdere behandelplan zelf dragen, maar heeft geen recht op vergoeding van deze kosten. De Raad verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerster.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vervolgde om binnen redelijke kosten te blijven bij het aanvragen van vergoedingen voor medische behandelingen en dat alternatieve, goedkopere opties in overweging moeten worden genomen. De Raad heeft geen termen gezien om verweerster te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

03/2835 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 13 mei 2003, kenmerk JZ/N70/2003/097, heeft verweerster ten aanzien van eiseres uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Namens eiseres is tegen dit besluit bij de Raad beroep ingesteld door mr. J. Mentink, advocaat te Rotterdam, als gemachtigde. In het beroepschrift met bijlagen is aangegeven waarom eiseres zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 april 2004. Aldaar is eiseres verschenen bij voornoemde gemachtigde. Verweerster heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. M.S.K. van Gammeren, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren [in] 1942, is vervolgde in de zin van de Wet. Verweerster heeft aanvaard dat de bij eiseres bestaande gebitsklachten, berustend op cariës en parodontose, in verband staan met de door haar ondergane vervolging. Bij op bezwaar genomen besluit van 19 maart 1996 is aan eiseres op grond van artikel 20 van de Wet een vergoeding toegekend van de kosten verbonden aan éénmalige gebitsrehabilitatie. Bij schrijven van 22 september 1998 heeft verweerster eiseres toestemming verleend tot het laten uitvoeren van een door haar tandarts J.A. van Bentum te Leidschendam opgesteld behandelplan tot een bedrag van fl.10.825,-, aan welk plan evenwel nimmer uitvoering is gegeven in verband met het verloren gaan van enige voor uitvoering van dit plan noodzakelijk gebitselementen.
Bij schrijven van 12 mei 2002 heeft eiseres verweerster verzocht toestemming te verlenen voor uitvoering van een door haar ingediend behandelplan opgesteld door tandarts
J.W.A. Wolf te Amsterdam, bestaande uit het aanbrengen van 6 implantaten, suprastructuren en 5 kronen ten bedrage van € 22.000,-. Bij besluit van 16 december 2002 heeft verweerster op dit verzoek afwijzend beslist. Na namens eiseres tegen dit besluit ingediend bezwaar heeft verweerster deze afwijzing bij het thans bestreden besluit gehandhaafd, doch aan eiseres toestemming verleend tot het doen uitvoeren van een alternatief behandelplan, waarvan de kosten wat betreft de bovenkaak worden begroot op € 5.200,-, welk plan naar voren is gekomen uit overleg tussen verweersters adviserend tandheelkundige en tandarts Wolf voornoemd en bestaat uit een gereduceerd gebit in de onderkaak en het aanbrengen van een totale (overkappings-) prothese in de bovenkaak.
Eiseres kan zich niet verenigen met verweersters weigering aan haar vergoeding te verlenen voor uitvoering van het aanvankelijk door haar ingediende behandelplan bestaande uit implantaten, suprastructuren en kronen, aangezien dit plan naar haar opvatting tandheelkundig beter is en haar meer draagcomfort verschaft.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 20 van de Wet heeft een vervolgde - voor zover van belang - aanspraak op volledige vergoeding van de extra kosten van noodzakelijke voorzieningen in verband met zijn uit de vervolging voortvloeiende ziekten of gebreken. Naar de Raad eerder heeft uitgesproken, is verweerster gerechtigd bij toepassing van artikel 20 van de Wet normen te hanteren, dan wel aanvragen te beoordelen op functionaliteit en proportionaliteit. Ook in het geval van een éénmalige gebitsrehabilitatie acht de Raad verweerster daartoe gerechtigd. Hierbij blijft naar het oordeel van de Raad als uitgangspunt gelden dat gebitsrehabilitatie betrekking heeft op het duurzame en volledige herstel van het hele gebit, waarbij zoveel mogelijk elk element in de oorspronkelijke stand wordt gebracht, doch dit uitgangspunt vindt naar het oordeel van de Raad zijn begrenzing dan, wanneer het in stand houden van bestaande elementen in het kader van een dergelijke rehabilitatie buitenproportionele kosten met zich brengt.
Dit uitgangspunt toepassend op de aanvraag van eiseres, kan de Raad verweerster volgen in haar opvatting dat in het door eiseres voorgestane rehabilitatieplan sprake is van buitensporige kosten. Zodanige kosten ziet de Raad slechts dan voor vergoeding in aanmerking komen indien alternatieve, met minder kosten gepaard gaande mogelijkheden tot opheffing van de gebitsproblemen ontbreken. In het geval van eiseres doet zich deze situatie niet voor, nu een alternatief behandelplan voorhanden is dat aanzienlijk minder kosten meebrengt en dat blijkens het door verweersters adviserend tandarts uitgebrachte advies tandheelkundig als functioneel aangemerkt moet worden. Mitsdien heeft verweerster op goede gronden aan eiseres geen vergoeding toegekend voor een gebitsrehabilitatie tot een bedrag van € 22.000,-. Het vorenstaande laat onverlet dat het eiseres vrij staat dit plan te doen uitvoeren en de meerkosten voor eigen rekening te nemen.
Met betrekking tot het door de gemachtigde van eiseres nog naar voren gebrachte standpunt dat eiseres mocht verwachten dat aan haar de door haar gevraagde vergoeding zou worden verleend, nu vanwege verweerster is toegestaan dat zij met de behandeling zou beginnen en ook reeds enige betalingen daarvoor zijn verricht, overweegt de Raad dat eiseres blijkens een door haar geschreven brief van 12 mei 2002 op de hoogte was van het feit dat dit geen goedkeuring inhield voor uitvoering van dit plan inclusief de daarbij behorende kosten.
Het vorenstaande betekent dat het beroep van eiseres ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en prof. mr. L.F.M. Verhey als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2004.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
19.05