ECLI:NL:CRVB:2022:73

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
19/682 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en geldigheid van verklaringen afgelegd aan sociaal rechercheur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van appellant tegen een bestreden besluit ongegrond werd verklaard. Appellant ontving sinds 22 november 2014 bijstand op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een melding dat er meerdere personen op zijn adres geregistreerd stonden, heeft een sociaal rechercheur van de gemeente Almere een onderzoek ingesteld naar zijn recht op bijstand. Tijdens dit onderzoek zijn er bankafschriften van appellant bekeken, waaruit bleek dat hij regelmatig pinbetalingen bij gokinstellingen deed.

Op 1 juni 2017 heeft de sociaal rechercheur appellant geconfronteerd met deze betalingen. Appellant heeft in een verklaring, die hij ondertekend heeft, aangegeven dat hij een gokprobleem heeft. Hij heeft verklaard dat hij wel eens wint, maar vaker verliest. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat hij niet aan zijn verklaringen gehouden kan worden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij op 2 juni 2017 geen verklaring heeft afgelegd en dat hij op 1 juni 2017 zijn handtekening op een blanco scherm heeft gezet zonder dat de tekst van de verklaring aan hem is voorgelezen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak bevestigd dat appellant aan zijn verklaringen kan worden gehouden. De Raad oordeelt dat appellant niet voldoende heeft onderbouwd dat er bijzondere omstandigheden zijn die van de gebruikelijke rechtsgeldigheid van de verklaringen afwijken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.682 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2018, 18/208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
Datum uitspraak: 11 januari 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Bosma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. de Jong, kantoorgenoot van mr. Bosma.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door W.M. Haitjema-Oegema.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 22 november 2014 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een melding dat op het adres van appellant zeven personen geregistreerd staan, is een sociaal rechercheur van Team Handhaving van de Afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Almere (sociaal rechercheur) een onderzoek gestart naar het recht op bijstand van appellant. In het kader van dat onderzoek heeft appellant bankafschriften verstrekt. Op die bankafschriften zijn regelmatig pinbetalingen bij gokinstellingen zichtbaar.
1.3.
De sociaal rechercheur heeft appellant tijdens een gesprek op 1 juni 2017 geconfronteerd met de op de bankafschriften zichtbare pinbetalingen bij gokinstellingen. Appellant heeft daarop volgens de opgestelde “verklaring betrokkene” onder meer verklaard dat hij sinds vorig jaar een gokprobleem heeft, dat hij wel eens € 20,- of € 40,- wint, maar daarna € 200,- verliest, en dat hij geen administratie van het gokken heeft bijgehouden. De ten overstaan van de sociaal rechercheur afgelegde verklaring is op een tablet vastgelegd en per pagina door appellant ondertekend.
1.4.
Bij de stukken bevindt zich ook een “verklaring betrokkene” van 2 juni 2017. Ook deze verklaring is op een tablet vastgelegd en door appellant per pagina ondertekend. Volgens deze verklaring heeft appellant, geconfronteerd met opnames in het casino, onder meer het volgende verklaard. Hij neemt geld op voor een vriend, maar gokt ook. Appellant heeft de aankomende donderdag een afspraak met zijn huisarts om over het gokken te praten. Het gokken is begonnen na zijn echtscheiding. Appellant zit sindsdien in het casino. Hij ontmoet daar mensen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, komt er – gelet op het verhandelde ter zitting van de Raad – op neer dat appellant niet kan worden gehouden aan de verklaringen van 1 en 2 juni 2017. Appellant voert aan dat hij op 2 juni 2017 geen verklaring heeft afgelegd. De handtekeningen onder de verklaring van 2 juni 2017 zijn wel van appellant, maar appellant ontkent dat hij die dag een spreekkamergesprek heeft gehad met de sociaal rechercheur. Op 1 juni 2017 heeft hij wel een gesprek gehad met de sociaal rechercheur, maar hij moest op een blanco scherm zijn handtekening zetten. De tekst van de verklaring is niet aan hem voorgelezen en was ook niet zichtbaar toen hij zijn handtekening zette.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat van dit algemene uitgangspunt moet worden afgeweken. De niet onderbouwde stellingen dat appellant op 2 juni 2017 geen spreekkamergesprek heeft gehad en hij de verklaring op 1 juni 2017 blind heeft getekend omdat anders zijn uitkering zou worden ingetrokken, zijn daartoe onvoldoende.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat appellant kan worden gehouden aan de verklaringen van 1 en 2 juni 2017. Niet in geschil is dat het hoger beroep, daarvan uitgaande, niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en W.F. Claessens en T.A. Willems-Dijkstra als leden, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2022.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) Y.S.S. Fatni