ECLI:NL:CRVB:2022:720
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om ZW-besluiten te herzien en de aanvraag voor WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van appellante. Appellante had verzocht om herziening van eerdere ZW-besluiten, maar het Uwv weigerde dit omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank had dit oordeel bevestigd, en appellante ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had besloten de aanvraag van appellante om met terugwerkende kracht een ZW-uitkering toe te kennen niet in behandeling te nemen, omdat er sprake was van een laattijdige ziekmelding. Ook werd de weigering van de WIA-uitkering bevestigd, omdat appellante de wachttijd niet had volbracht. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellante geen nieuwe feiten had aangedragen die de eerdere besluiten konden ondermijnen.
De Raad benadrukte dat appellante, ondanks haar psychische klachten, in het verleden geen armklachten had gemeld en dat de medische situatie op het moment van de ziekmelding niet meer met zekerheid kon worden vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om vergoeding van proceskosten af, omdat er geen aanleiding was voor een herziening van de besluiten van het Uwv.