ECLI:NL:CRVB:2022:72

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
21/489 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de Wlz-indicatie voor zorgprofiel Beschut wonen met intensieve begeleiding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de ingangsdatum van een indicatie voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor een appellante die lijdt aan dementie en mobiliteitsbeperkingen. Appellante had een aanvraag ingediend voor zorg, waarna het CIZ haar een indicatie verleende voor het zorgprofiel 'Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging', met een ingangsdatum van 6 juni 2019. Appellante was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat deze eerder, op 18 april 2019, had moeten zijn, omdat haar situatie op dat moment ernstig was.

De Raad heeft vastgesteld dat het CIZ op goede gronden het zorgprofiel heeft geïndiceerd en dat de ingangsdatum van de indicatie correct was vastgesteld. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De door appellante overgelegde medische informatie werd niet als voldoende overtuigend beschouwd om het oordeel van het CIZ te weerleggen. De Raad concludeerde dat de zorgbehoefte van appellante niet voldeed aan de criteria voor een hoger zorgprofiel en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de zorgbehoefte en de bijbehorende indicatie, waarbij de medische adviezen en de situatie van de aanvrager centraal staan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.489 WLZ

Datum uitspraak: 5 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2020, 20/107 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Appellante is niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1933, is bekend met dementieklachten. Daarnaast heeft appellante een cerebrovasculair accident doorgemaakt, waardoor zij beperkt is in haar mobiliteit en zelfzorg. Appellante is alleenstaand en woont zelfstandig.
1.2.
Appellante heeft op 25 april 2019 een aanvraag, gedateerd 18 april 2019, ingediend voor zorg als bedoeld in de Wet langdurige zorg (Wlz). CIZ heeft na een huisbezoek en een medisch advies bij besluit van 12 augustus 2019 ingevolge het bepaalde bij en krachtens de Wlz aan appellante met ingang van 7 juni 2019 voor onbepaalde tijd een indicatie verleend voor het zorgprofiel VV Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging.
1.3.
CIZ heeft bij besluit van 25 november 2019 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 augustus 2019 gegrond verklaard en daarbij de ingangsdatum van de indicatie vastgesteld op 6 juni 2019. CIZ heeft het zorgprofiel VV Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging opnieuw het meest passend geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de ingangsdatum van de indicatie 19 april 2019 (lees: 18 april 2019) behoort te zijn. Volgens appellante was haar situatie op dat moment dermate ernstig dat zij onmiddellijk op Wlz-zorg was aangewezen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief van haar huisarts overgelegd. Verder heeft appellante betoogd dat het door haar gewenste zorgprofiel VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding het best passend is, althans dat zij op een hoger zorgprofiel dan VV Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging is aangewezen. Appellante heeft daarbij verwezen naar de eerder overgelegde informatie van haar geriater.
3.2.
CIZ heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft CIZ een nader medisch advies van 31 maart 2021 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat CIZ op goede gronden het zorgprofiel Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging als best passend zorgprofiel heeft geïndiceerd. Het is een profiel dat is gericht op verzekerden die intensieve begeleiding gecombineerd met uitgebreide verzorging nodig hebben. De verzekerden hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid betreffende veel aspecten hulp nodig, zoals bij de communicatie. Ze kunnen niet of nauwelijks zelfstandig deelnemen aan het maatschappelijk leven. CIZ heeft onder verwijzing naar de bevindingen van de medisch adviseur, voldoende gemotiveerd dat en waarom het zorgprofiel VV Beschermd wonen met intensieve dementiezorg niet het voor appellante best passend profiel is. Bij appellante is ten tijde van het bestreden besluit immers geen sprake van intensieve dementiezorg. Appellante heeft weliswaar ten aanzien van de sociale redzaamheid op veel aspecten hulp nodig en zij kan niet of nauwelijks deelnemen aan het maatschappelijk leven, maar er is nog geen sprake van vergaand verlies van zelfregie. Dat de zorgprofielen VV Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging en VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen met nadruk op begeleiding evenmin het best passend zijn, heeft CIZ eveneens afdoende gemotiveerd. De medisch adviseur heeft vastgesteld dat de zorgbehoefte van appellante voornamelijk voortkomt uit de grondslag psychogeriatrie en dat er bij appellante geen sprake is van ernstige gedragsproblematiek. De door appellante in beroep overgelegde informatie van de geriater van 20 november 2019 heeft deze inzichtelijke motivering van CIZ niet weerlegd.
4.2.
Het betoog van appellante dat CIZ van een eerdere ingangsdatum uit had moeten gaan slaagt niet. Ook het in hoger beroep overgelegde stuk bevat geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat CIZ op goede gronden geen bijzondere omstandigheden heeft aangenomen die dwingen tot een eerdere ingangsdatum van de Wlz-indicatie. Aan de brief van de huisarts van 4 maart 2021 waarin deze stelt dat appellante wegens cognitieve achteruitgang en valpartijen directe Wlz-zorg nodig was, kan namelijk niet de door appellante gewenste waarde worden toegekend. Deze informatie vindt immers geen bevestiging in de eerdere brief van 18 april 2019. .Hierin spreekt de huisarts over somatische achteruitgang waardoor er een zelfzorgprobleem en valgevaar is, stelt hij dat zelfstandig wonen voor appellante niet meer wenselijk is en spreekt hij in het journaal enkel over het uitbreiden van de thuiszorg tot tweemaal per dag.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
(getekend) J. Brand
(getekend) E.J. van der Veldt