In deze zaak heeft appellante, die in Italië woont, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De kern van de zaak betreft de vraag of de proeftijd van de arbeidsovereenkomst eerder is ingegaan dan de officiële ingangsdatum van 2 januari 2019. Appellante stelt dat zij al op 12 december 2018 met haar werkzaamheden is begonnen, wat zou betekenen dat de opzegging van haar arbeidsovereenkomst op 31 januari 2019 buiten de proeftijd zou zijn geschied. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de proeftijd eerder is ingegaan. De Raad concludeert dat de arbeidsovereenkomst pas op 2 januari 2019 van kracht is geworden en dat het ontslag op 31 januari 2019 dus binnen de proeftijd is gegeven. Hierdoor is het ontslag onherroepelijk geworden, aangezien appellante dit niet heeft aangevochten bij de civiele rechter. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan op 23 maart 2022.