In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had eerder beslissingen genomen over de uitkering van appellante en de vergoeding van schade door het Uwv. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met een nieuwe beslissing op bezwaar van 15 november 2021 volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, waardoor er feitelijk geen geschil meer bestond. Aangezien appellante het hoger beroep niet heeft ingetrokken, werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
De Raad heeft het Uwv echter wel veroordeeld in de proceskosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken, die zijn vastgesteld op € 3.795,-. Daarnaast heeft de Raad het verzoek van appellante om vergoeding van kosten voor een medisch adviseur afgewezen, omdat er geen specificatie van de kosten was overgelegd. Wel is het verzoek om vergoeding van wettelijke rente over de na te betalen uitkering toegewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak met ruim twee jaar en zes maanden is overschreden, wat geheel aan de bestuursrechter te rekenen is. Daarom is de Staat veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 3.000,- aan appellante.