ECLI:NL:CRVB:2022:699
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand na eerdere afwijzing; beoordeling hoofdverblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Appellant had eerder bijstand ontvangen in de gemeente Utrecht, maar deze was per 5 juni 2019 ingetrokken vanwege zijn verhuizing naar Heerlen. Op 20 juni 2019 diende appellant een nieuwe aanvraag in, maar deze werd afgewezen omdat hij niet kon aantonen dat zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres lag. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing.
Vervolgens diende hij op 11 juli 2019 opnieuw een aanvraag in, maar ook deze werd afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat er een wijziging van omstandigheden was ten opzichte van de eerdere afwijzing. De Raad heeft vastgesteld dat de beoordeling van de aanvraag beperkt was tot de vraag of appellant zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn hoofdverblijf op dat adres lag, ondanks dat hij tijdens een huisbezoek op 22 juli 2019 meer spullen in de woning had dan tijdens een eerder huisbezoek op 3 juli 2019.
De Raad concludeerde dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van appellant niet op het opgegeven adres lag, omdat er geen administratie of persoonlijke spullen aanwezig waren en de woning niet was ingericht. De verklaring van de buurman werd als onvoldoende beschouwd om aan te tonen dat appellant daadwerkelijk op het adres woonde. De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.