Uitspraak
7 november 2019, 18/6426 en 18/6456 (aangevallen uitspraak 1), 18 december 2019, 19/918 (aangevallen uitspraak 2) en 26 februari 2021, 19/5244, 19/6351, 19/6349 en 20/705 (aangevallen uitspraak 3)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
- [naam 3], met ingang van 9 september 2010;
- [naam 4], met ingang van 4 oktober 2010;
- [naam 5]; met ingang van 21 februari 2012;
- [naam 6], met ingang van 9 maart 2011;
- [naam 7], met ingang van 12 april 2011;
- [naam 8], met ingang van 11 juli 2011;
- [naam 9], met ingang van 11 oktober 2011;
- [naam 10], met ingang van 29 oktober 2012;
- [naam 11], met ingang van 22 augustus 2012;
- [naam 12], met ingang van 27 augustus 2012;
- [naam 13], met ingang van 26 juni 2013;
- [naam 14], met ingang van 3 oktober 2014;
- [naam 15], met ingang van 1 oktober 2013;
- [naam 16], met ingang van 29 januari 2014;
- [naam 17], met ingang van 1 juni 2015;
- [naam 18], met ingang van 1 januari 2015;
- [naam 19], met ingang van 2 maart 2016;
- [naam 20], met ingang van 26 augustus 2016;
- [naam 21], met ingang van 11 december 2015;
- [naam 22], met ingang van 6 januari 2017;
- [naam 23], met ingang van 11 september 2017.
- [naam 24], met ingang van 8 januari 2011;
- [naam 25], met ingang van 16 maart 2016;
- [naam 26], met ingang van 1 januari 2016;
- [naam 27], met ingang van 13 december 2017.
23 ex-werknemers van [Naam B.V. 2] en [Naam B.V. 3], onder wie [naam 29], betaalde
WGA-uitkering ter hoogte van in totaal € 21.913,26 op [Naam B.V. 1] verhaald. [Naam B.V. 1] heeft tegen dit besluit, voor zover dit ziet op het verhaal van de aan [naam 29] betaalde
WGA-uitkering ter hoogte van € 994,71, bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 januari 2019 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [Naam B.V. 1] beroep ingesteld. Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv bij besluit van 17 oktober 2019 [Naam B.V. 1] meegedeeld dat de WGA-uitkering van [naam 29] aan [Naam B.V. 1] wordt toegerekend.
WGA-uitkering van [naam 32] aan [Naam B.V. 1] wordt toegerekend. Bij besluit van 2 juli 2019 (besluit 6) heeft het Uwv [Naam B.V. 1] meegedeeld dat de WGA-uitkering van
[naam 31] aan [Naam B.V. 1] wordt toegerekend. Bij besluit van 4 juli 2019 (besluit 7) heeft het Uwv [Naam B.V. 1] meegedeeld dat de WGA-uitkering van [naam 33] aan [Naam B.V. 1] wordt toegerekend. Bij besluit van 19 juli 2019 (besluit 8) heeft het Uwv [Naam B.V. 1] meegedeeld dat de WGA-uitkering van [naam 30] aan [Naam B.V. 1] wordt toegerekend.
WGA-uitkeringen van de ex-werknemers van [Naam B.V. 2] en [Naam B.V. 3] van wie de wachttijd vóór 1 januari 2018 is ingegaan. Die bedoeling is immers dat het “inlooprisico” achterblijft in de publieke verzekering. Dat blijkt ook uit de wijziging van artikel 82 van de Wet WIA die met de Verzamelwet SZW 2019 tot stand is gebracht.
Wet verbetering hybride markt WGA hier geen doel treft. Dit betreft de situatie waarin een publiekverzekerde onderneming eigenrisicodrager wordt. In de situatie van [Naam B.V. 1] gaat het om een eigenrisicodragende onderneming die een publiekverzekerde onderneming overneemt. Voor die situatie geldt dat het risico van het betalen van de WGA-uitkeringen wél overgaat naar de eigenrisicodrager, dus in dit geval naar [Naam B.V. 1]. Dit wordt niet anders door de uitvoeringspraktijk die het Uwv toepast in gevallen waarin de fusie en het eigenriscodragerschap op eenzelfde datum zijn aangevangen. In die gevallen wordt artikel 82, derde lid, van de Wet WIA in die zin in het voordeel van de verkrijgende werkgever uitgelegd, dat de overname van de onderneming wordt geacht te zijn voorafgegaan aan het verkrijgen van het eigenriscodragerschap. Aldus vallen de publieke staartlasten niet onder het nieuwe eigenrisicodragerschap. In dit geval hebben het eigenrisodragerschap en de overname van de onderneming echter niet op dezelfde dag plaatsgevonden. [Naam B.V. 1] is per 1 januari 2018 eigenrisicodrager geworden terwijl de fusie op 3 januari 2018 heeft plaatsgevonden. [Naam B.V. 1] was dus al eigenrisicodrager op het moment dat zij de ondernemingen overnam.
Stb. 2016, 221) in werking getreden. Deze wet wijzigt onder meer de artikelen 82 tot en met 84 van de Wet WIA. Doel van deze wet is het borgen van eerlijke concurrentieverhoudingen tussen Uwv en de private verzekeraars en daarmee van de stabiliteit van het hybride stelsel. Onderdeel van de bij deze wet tot stand gebrachte wijzigingen is dat de zogeheten publieke staartlasten worden gefinancierd vanuit het zogeheten staartlastenvermogen. Daartoe is de afbakening van het eigen risico van werkgevers die na een periode van publieke verzekering eigenrisicodrager worden aangepast. De publieke staartlasten van deze werkgevers – het betreft de lasten voor werknemers van wie de wachttijd is aangevangen vóór het door de werkgever verkrijgen van het eigenrisicodragerschap – vallen, ongeacht hun grootte, niet meer onder dit eigen risico. In de Wfsv is geregeld dat deze staartlasten ten laste komen van het staartlastenvermogen dat onderdeel uitmaakt van de Werkhervattingskas (Tweede Kamer 2015-2016, 34 336, nr. 3).
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, het risico van de betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, in afwijking van het tweede lid, wordt gedragen door de werkgever die de onderneming verkrijgt, indien:
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraken 1 en 3;
- vernietigt de bestreden besluiten 1 van 21 november 2019, 2 van 27 november 2019, 4 van 21 augustus 2019, 5 van 9 september 2019 en 6 en 7 van 13 november 2019;
- herroept de besluiten 1 en 2 van 1 februari 2018, 3 van 14 september 2018, 5 van 30 april 2018, 6 van 2 juli 2019, 7 van 4 juli 2019 en 8 van 19 juli 2019, en bepaalt dat zijn uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de bestreden besluiten 1 en 2 en 4 tot en met 7;
- bevestigt aangevallen uitspraak 2;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van [Naam B.V. 1], tot een bedrag van € 6.177,-;
- bepaalt dat het Uwv [Naam B.V. 1] de door haar betaalde griffierechten ten bedrage van € 1.202,- vergoedt;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht wordt geheven ten bedrage van € 532,-.
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022.