ECLI:NL:CRVB:2022:69

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
20/3711 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening individuele begeleiding op basis van de Wmo 2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit III ongegrond heeft verklaard. Appellant, die lijdt aan een aangeboren afwijking van het bloed-, bot- en gewrichtsstelsel, ontving eerder een persoonsgebonden budget (pgb) voor persoonlijke verzorging. Hij heeft bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), specifiek voor individuele begeleiding en huishoudelijke hulp.

Het college heeft de aanvraag van appellant aanvankelijk afgewezen, maar na bezwaar heeft het college een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp verstrekt. Later heeft het college, na een tussenuitspraak van de rechtbank, een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding van 60 minuten per week verstrekt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de verstrekte maatwerkvoorziening niet onzorgvuldig was voorbereid. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat de rechtbank zijn beroepsgronden onvoldoende heeft behandeld.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad concludeert dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college zorgvuldig heeft gehandeld bij het vaststellen van de maatwerkvoorziening. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 3711 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 september 2020, 19/1112 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (college)
Datum uitspraak: 5 januari 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Maachi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maachi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Nijland-Nagtegaal en drs. C. Steunenberg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1993, is bekend met een aangeboren afwijking van bloed-, bot- en gewrichtsstelsel. Als gevolg hiervan kunnen spontane bloedingen optreden, bestaan misvormingen van handen, voeten en benen, is sprake van een groeistoornis en een sterk verminderde inspanningscapaciteit met een verhoogd valrisico. In verband hiermee ontvangt hij een persoonsgebonden budget (pgb) voor persoonlijke verzorging voor ruim 26 uur per week op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellant heeft op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bij het college een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit individuele begeleiding en huishoudelijke hulp.
1.2.
Bij besluit van 26 maart 2018 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het college bij beslissing op bezwaar van 5 februari 2019 (bestreden besluit I) gegrond verklaard. Het college heeft aan appellant op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening verstrekt voor huishoudelijke hulp voor 270 minuten per week in de vorm van een pgb voor de periode van 26 maart 2018 tot en met 4 september 2020. Hieraan ligt een advies van medisch adviseur A.J.J.M. Smeur van 11 november 2018 ten grondslag
1.3.
Het college heeft bij beslissing op bezwaar van 28 juni 2019 (bestreden besluit II) bestreden besluit I herzien en heeft de omvang van de verstrekte maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp bepaald op 330 minuten per week.
2.1.
Naar aanleiding van een tussenuitspraak van de rechtbank van 12 december 2019 waarin de rechtbank – voor zover hier van belang – heeft geoordeeld dat het college de hulpvraag van appellant op het punt van individuele begeleiding onvoldoende heeft onderzocht, heeft het college nader onderzoek verricht. Vervolgens heeft het college bij beslissing op bezwaar van 7 februari 2020 (bestreden besluit III), voor zover van belang, aan appellant een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding verstrekt van 60 minuten per week voor de periode 26 maart 2018 tot en met 31 maart 2023 in de vorm van een pgb.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep van appellant tegen bestreden besluit III ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld dat het bestreden besluit III niet onzorgvuldig is voorbereid. De enkele omstandigheid dat appellant zelf vragen aan de medisch adviseur wilde stellen, betekent niet dat het college hiertoe gehouden was. De rechtbank heeft verder overwogen dat op 15 januari 2020 een huisbezoek heeft plaatsgevonden waarbij de behoefte aan ondersteuning van appellant in kaart is gebracht. Uit het verslag van het huisbezoek is gebleken dat appellant ondersteuning wenst op school, tijdens het sporten en bij een dagje uit. Voorafgaand aan het huisbezoek heeft appellant een schema overgelegd waarbij hij over een periode van twee weken heeft vermeld wat zijn dagelijkse activiteiten waren. Vervolgens heeft het college voor ondersteuning tijdens een dagje uit één uur per week aan individuele begeleiding aan appellant verstrekt. Het college heeft geen ondersteuning geboden met betrekking tot school/studie, omdat de school personen met een functiebeperking ondersteunt en hen de volledige mogelijkheid biedt om te studeren. Eveneens heeft het college geen ondersteuning geboden voor het sporten, omdat hulp kan worden geboden door een sportmaatje of vrijwilliger. Ook heeft het college zich op het standpunt gesteld dat in Almere de mogelijkheid bestaat om aangepast te sporten, waarvoor appellant zich kan wenden tot de coördinator aangepast sporten. Volgens de rechtbank heeft appellant niet onderbouwd waarom de verstrekte maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding voor hem onvoldoende passend is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank zijn beroep ongegrond heeft verklaard. Ter zitting heeft appellant zijn gronden tegen bestreden besluit II niet langer gehandhaafd, zodat het hoger beroep van appellant uitsluitend betrekking heeft op het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit III. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. Volgens appellant is de rechtbank voorbij gegaan aan zijn beroepsgronden over de wijze waarop het nader onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ten onrechte geen gehoor gegeven aan zijn verzoek om vragen te stellen aan de medisch adviseur. Verder heeft de rechtbank onvoldoende onderkend dat de omvang van de verstrekte maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding ontoereikend is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar het advies van medisch adviseur Smeur.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van bestreden besluit III. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat aan bestreden besluit III een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gezien om tot een ander oordeel te komen. Voorts heeft appellant niet onderbouwd dat hij is aangewezen op een uitbreiding van de maatwerkvoorziening tot vijf uur individuele begeleiding per dag, zoals hij tijdens de zitting bij de Raad heeft betoogd. De enkele verwijzing naar de opmerking over een personal assistant in het advies van medisch adviseur Smeur leidt niet tot een ander oordeel. Uit het medisch advies blijkt niet dat dit zou moeten leiden tot meer individuele begeleiding, los van het aantal uren voor persoonlijke verzorging en huishoudelijke ondersteuning dat reeds aan appellant op grond van de Wmo 2015 en Zvw wordt verstrekt.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
(getekend) J. Brand
(getekend) E.J. van der Veldt