ECLI:NL:CRVB:2022:69
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening individuele begeleiding op basis van de Wmo 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit III ongegrond heeft verklaard. Appellant, die lijdt aan een aangeboren afwijking van het bloed-, bot- en gewrichtsstelsel, ontving eerder een persoonsgebonden budget (pgb) voor persoonlijke verzorging. Hij heeft bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), specifiek voor individuele begeleiding en huishoudelijke hulp.
Het college heeft de aanvraag van appellant aanvankelijk afgewezen, maar na bezwaar heeft het college een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp verstrekt. Later heeft het college, na een tussenuitspraak van de rechtbank, een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding van 60 minuten per week verstrekt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de verstrekte maatwerkvoorziening niet onzorgvuldig was voorbereid. Appellant is het hier niet mee eens en stelt dat de rechtbank zijn beroepsgronden onvoldoende heeft behandeld.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad concludeert dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college zorgvuldig heeft gehandeld bij het vaststellen van de maatwerkvoorziening. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.