ECLI:NL:CRVB:2022:626
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake benadelingshandeling en verminderde verwijtbaarheid in het kader van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd geweigerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet in overwegende mate een verwijt kan worden gemaakt voor de benadelingshandeling die aan haar wordt verweten. Appellante, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, PTSS en stemmingsproblematiek, had in de periode van haar verweten gedrag ernstige psychische problemen. De Raad stelt vast dat appellante, ondanks haar kwetsbare persoonlijkheid, als assistent ervaringsdeskundige is gaan werken, wat haar in een moeilijke positie heeft gebracht. De Raad oordeelt dat de eerdere conclusies van de rechtbank en het Uwv niet in lijn zijn met de feiten en omstandigheden van de zaak. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het besluit van het Uwv, en bepaalt dat appellante recht heeft op een ZW-uitkering met een maatregel van 25% voor vier maanden. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van appellante.