ECLI:NL:CRVB:2022:610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
21/3033 AW-W-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in herzieningszaak bij de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om wraking van de behandelend rechter in een herzieningszaak. Verzoekster had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de behandelend rechter in die zaak, B.J. van de Griend, een voor verzoekster onwelgevallige uitspraak had gedaan. Verzoekster was van mening dat de behandelend rechter niet onbevooroordeeld kon oordelen in de herzieningszaak, omdat zij in een eerdere zitting geen kritische vragen had gesteld en er onduidelijkheden waren over de feiten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat verzoekster geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die zouden wijzen op vooringenomenheid van de behandelend rechter. Het enkele feit dat de rechter in een eerdere zaak een onwelgevallige uitspraak had gedaan, was onvoldoende om aan te nemen dat de rechter niet objectief zou kunnen oordelen. De Raad benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat dit vermoeden alleen kan worden doorbroken door uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid opleveren.

De Raad wees het verzoek om wraking af en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en is vastgelegd in het proces-verbaal.

Uitspraak

21.3033 AW-W-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoekster)
Datum uitspraak: 15 maart 2022
Zitting hebben: E.W. Akkerman als voorzitter, en S.B. Smit-Colenbrander en G.A.J. van den Hurk als leden
Griffier: J. Oosterveen

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Namens verzoekster heeft [naam] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juni 2020, 20/818, in het geding tussen verzoekster en de korpschef van politie. Op 30 april 2021 heeft een meervoudige kamer van de Raad in dat geding uitspraak gedaan. B.J van de Griend was de voorzitter van die kamer. Namens verzoekster heeft [naam] op 11 juni 2021 verzocht om herziening van deze uitspraak.
1.2.
Verzoekster is uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting in de herzieningszaak op 24 maart 2022. Daarbij is aan haar meegedeeld dat B.J. van de Griend de behandelend rechter zou zijn. Verzoekster heeft vervolgens een verzoek om wraking van de behandelend rechter ingediend. De behandelend rechter heeft op het verzoek om wraking gereageerd en in die reactie vermeld niet in dat verzoek te berusten.
2. Verzoekster heeft – kort weergegeven – aan het verzoek ten grondslag gelegd dat zij bij de behandeling van haar zaak ter zitting van 19 maart 2021 uit het uitblijven van kritische vragen van de behandelend rechter de indruk heeft gekregen dat onduidelijkheden over de feiten waren opgehelderd. Uit de uitspraak heeft zij vervolgens afgeleid dat dat toch niet het geval is geweest. In het proces-verbaal van die zitting heeft zij onvolkomenheden gezien, die dat bevestigen.
3. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt. Bij de beoordeling van een verzoek om wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, moet dit vermoeden wijken.
4. Het gegeven dat de behandelend rechter als voorzitter in de eerder door de Raad behandelde zaak een voor verzoekster onwelgevallige uitspraak heeft gedaan, betekent niet dat zij in de herzieningszaak niet onbevooroordeeld zou kunnen beslissen. Omstandigheden die een aanwijzing vormen voor het oordeel dat de behandelend rechter jegens verzoekster vooringenomen is en dat zij in dit geval niet (meer) objectief zou kunnen oordelen, zijn door verzoekster niet naar voren gebracht. Ook in de gestelde onvolkomenheden in het procesverbaal van de zitting kan daarvoor geen aanwijzing worden gevonden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J. Oosterveen (getekend) E.W. Akkerman
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.