ECLI:NL:CRVB:2022:604
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand met betrekking tot de inlichtingenverplichtingen van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere, dat op 11 november 2020 was genomen. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand die appellante ontving op basis van de Participatiewet. Appellante ontving sinds 15 januari 1999 bijstand, maar het college heeft deze bijstand over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2016 ingetrokken, omdat appellante haar inlichtingenverplichtingen niet was nagekomen. Het college vorderde een bedrag van € 82.244,07 terug van appellante, omdat zij geen melding had gemaakt van haar werkzaamheden en de daaruit genoten inkomsten.
De Raad heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het college een inhoudelijk besluit moest nemen op het bezwaar van appellante tegen de intrekking van de bijstand. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, met de stelling dat appellante niet had gemeld dat zij op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de beroepsgronden van appellante niet betrekking hadden op de inhoud van het bestreden besluit, maar op de wijze waarop zij uit de schulden kon komen. Het college heeft appellante gewezen op de mogelijkheid om zich te wenden tot PLANgroep voor een schuldbemiddelingstraject.
De Raad heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is, omdat de aangevoerde gronden niet konden leiden tot een aantasting van het besluit van het college. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken op 22 maart 2022.