ECLI:NL:CRVB:2022:603

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
20/2259 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om AIO-aanvulling wegens overschrijding van de vermogensgrens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellanten, die sinds 1 oktober 2015 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ontvingen, hebben hun aanvraag om deze aanvulling opnieuw ingediend. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellanten in de te beoordelen periode eigenaar waren van twee woningen in Marokko, waardoor hun vermogen de voor hen geldende grens van het vrij te laten vermogen overschreed. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door het bezit van deze woningen niet te melden. De rechtbank had het beroep tegen de afwijzing van de Svb ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat recht op AIO-aanvulling alleen kan bestaan als appellanten daadwerkelijk op hun vermogen hebben ingeteerd tot onder de vermogensgrens, en dat de fictie van intering niet kan worden gehanteerd. De uitspraak benadrukt de dwingendrechtelijke aard van de bepalingen in de Participatiewet (PW) omtrent vermogen en AIO-aanvulling.

Uitspraak

20.2259 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (rechtbank) van 13 mei 2020, 20/1660 en 20/2664 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 maart 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. S. Ettalhaoui, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ettalhaoui, die ook appellant heeft vertegenwoordigd. Tevens is verschenen [naam dochter] , dochter van appellanten. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 1 oktober 2015, in aanvulling op het pensioen van appellant op grond van de Algemene Ouderdomswet, een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 10 november 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 maart 2017, heeft de Svb de AIO-aanvulling met ingang van 1 oktober 2015 ingetrokken. Hieraan heeft de Svb, samengevat, ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden doordat zij geen melding hebben gemaakt van het bezit van appellant van twee woningen in Marokko. Doordat de waarde van die woningen hoger was dan de voor hen geldende vermogensgrens, hadden appellanten geen recht op een AIO-aanvulling.
1.3.
Bij uitspraak van 18 augustus 2017 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
16 maart 2017 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij uitspraak van 11 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2037, heeft de Raad het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 18 augustus 2017, met verbetering van de gronden waarop zij berust, ongegrond verklaard.
1.5.
Appellanten hebben op 25 augustus 2019 een nieuwe aanvraag om een AIO-aanvulling ingediend. Uit het ingevulde aanvraagformulier blijkt dat appellant nog steeds eigenaar is van de twee woningen in Marokko.
1.6.
Bij besluit van 23 december 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 april 2020 (bestreden besluit), heeft de Svb de aanvraag van appellanten afgewezen. De Svb heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellanten geen recht hebben op een
AIO-aanvulling, omdat zij beschikken over vermogen boven de voor hen geldende vermogensgrens. De Svb heeft het vermogen van appellanten vastgesteld op € 25.891,21. Daarbij heeft de Svb de waarde van de twee woningen in Marokko, uitgaande van de in 2016 getaxeerde waarde en rekening houdend met de in december 2019 geldende koers van de Dirham, vastgesteld op een bedrag van € 29.811,81 en hierop de nog resterende schuld aan het college van € 3.920,60 in mindering gebracht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 25 augustus 2019 tot en met 23 december 2019.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in de te beoordelen periode nog steeds eigenaar was van twee woningen in Marokko en dat het vermogen van appellanten hoger was dan de voor hen geldende grens van het vrij te laten vermogen van € 12.240,-.
4.3.
Appellanten hebben, evenals in bezwaar en beroep, betoogd dat zij recht hebben op een AIO-aanvulling doordat zij fictief hebben ingeteerd op hun vermogen, omdat zij sinds
1 oktober 2015 geen AIO-aanvulling hebben ontvangen.
4.4.
Dit betoog faalt. Op grond van artikel 47a, tweede lid, in verbinding met artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW is een van de voorwaarden voor het recht op een
AIO-aanvulling dat er geen in aanmerking te nemen vermogen is. In artikel 34 van de PW is geregeld wat onder vermogen wordt verstaan en wat niet als vermogen in aanmerking wordt genomen. Deze bepalingen hebben een dwingendrechtelijk karakter en laten geen ruimte voor de benadering van appellanten die ervan uitgaat dat recht op een AIO-aanvulling kan bestaan indien er weliswaar daadwerkelijk in aanmerking te nemen vermogen is, maar de fictie wordt gehanteerd dat op dat vermogen is ingeteerd. Recht op een AIO-aanvulling kan slechts bestaan vanaf het moment dat appellanten daadwerkelijk zoveel hebben ingeteerd op hun vermogen dat de grens van het vrij te laten vermogen niet langer wordt overschreden (zie ook de uitspraak van 9 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:495). Dat appellant de twee woningen in Marokko wil behouden vanwege het feit dat twee andere echtgenotes van appellant daar met hun kinderen wonen, leidt niet tot een ander oordeel.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2022.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) J. Oosterveen