ECLI:NL:CRVB:2022:586
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvraag was eerder afgewezen op basis van het oordeel dat appellante arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft in het verleden meerdere aanvragen ingediend, maar telkens werd geconcludeerd dat er geen duurzame beperkingen waren die recht gaven op een Wajong-uitkering. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de aanvraag van 20 februari 2019 als een herhaalde aanvraag moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een andere conclusie rechtvaardigden.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er ondanks langdurige behandelingen geen verbeteringen zijn gekomen in haar psychische belastbaarheid. Het Uwv heeft echter verzocht om de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de afwijzing van haar aanvraag zouden kunnen rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is en dat appellante pas na een periode van tien jaar duurzaamheid kan aanvragen, wat in haar geval op 30 maart 2022 zou zijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van A.A.M. Chevalier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.