ECLI:NL:CRVB:2022:508
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW-uitkering wegens verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een WW-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze uitkering ingetrokken en teruggevorderd. De reden hiervoor was dat de appellant in het buitenland verbleef, anders dan wegens vakantie, en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden door dit niet te melden. De appellant had op 12 april 2018 een WW-uitkering aangevraagd, maar na een onderzoek door het Uwv bleek dat hij niet op het opgegeven adres woonde en dat hij zijn uitkering onterecht had ontvangen. Het Uwv heeft de uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken en een boete opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld en dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn verblijf in Nederland aan te tonen. De Raad concludeerde dat de appellant zijn verblijf in het buitenland niet had doorgegeven, wat hem verplicht was, en dat de opgelegde boete terecht was.