In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de bijstand van appellante door het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten. Appellante ontving sinds 1 augustus 2017 bijstand op grond van de Participatiewet. Het college had de bijstand ingetrokken omdat appellante geen bankafschriften van haar spaarrekening had overgelegd, wat volgens het college noodzakelijk was om haar financiële situatie te beoordelen. Appellante had echter wel alle bankafschriften van haar betaalrekening overgelegd, waaruit bleek dat de spaarrekening aan de betaalrekening was gekoppeld en dat alle transacties zichtbaar waren op de betaalrekening.
De Raad oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat de bankafschriften van de spaarrekening noodzakelijk waren. De Raad concludeerde dat appellante met het overleggen van de afschriften van de betaalrekening voldoende inzicht had verschaft in haar financiële situatie. De intrekking van de bijstand berustte op een ontoereikende grondslag, en de rechtbank had dit niet onderkend. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het besluit van 23 januari 2018 werd herroepen. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 4.118,- bedroegen.