In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 16 oktober 2020. Verzoeker had verzocht om herziening van de uitspraak waarbij zijn WAO-uitkering was ingetrokken. De Raad oordeelde dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven voor herziening, zoals vereist volgens artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker had enkel verzocht om zijn zaak te heroverwegen op basis van al bekende informatie, wat niet voldeed aan de strikte voorwaarden voor herziening. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat dit verzoek niet onder de toepasselijke titel van de Awb viel. De uitspraak benadrukt dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over eerdere uitspraken, maar om onjuistheden in feitelijke uitgangspunten te herstellen. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de zaak naar een meervoudige kamer te verwijzen, en dat de verzoeken van verzoeker om herziening en schadevergoeding werden afgewezen.