ECLI:NL:CRVB:2022:46
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken procesbelang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de erfgenaam van [betrokkene] tegen het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2018, waarin het beroep van betrokkene tegen een besluit van het college gegrond werd verklaard. Het college had in dat besluit het verzoek van betrokkene om vergoeding van kosten afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college in de proceskosten van betrokkene moest worden veroordeeld en dat het griffierecht vergoed moest worden.
Echter, tijdens de hoger beroepsprocedure is betrokkene overleden, en de gemachtigde, die de broer van betrokkene is, heeft het hoger beroep voortgezet. De Raad heeft vastgesteld dat de gemachtigde als vertegenwoordiger van de erfgenaam van betrokkene moet worden aangemerkt. De Raad heeft vervolgens overwogen dat er geen procesbelang meer is voor de erfgenaam, omdat het resultaat van het hoger beroep feitelijk geen betekenis heeft voor hem. Dit is gebaseerd op eerdere jurisprudentie van de Raad, waarin is vastgesteld dat procesbelang aanwezig moet zijn om ontvankelijk te zijn in hoger beroep.
Uiteindelijk heeft de Raad geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, en is openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.