ECLI:NL:CRVB:2022:46

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
19/428 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de erfgenaam van [betrokkene] tegen het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2018, waarin het beroep van betrokkene tegen een besluit van het college gegrond werd verklaard. Het college had in dat besluit het verzoek van betrokkene om vergoeding van kosten afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college in de proceskosten van betrokkene moest worden veroordeeld en dat het griffierecht vergoed moest worden.

Echter, tijdens de hoger beroepsprocedure is betrokkene overleden, en de gemachtigde, die de broer van betrokkene is, heeft het hoger beroep voortgezet. De Raad heeft vastgesteld dat de gemachtigde als vertegenwoordiger van de erfgenaam van betrokkene moet worden aangemerkt. De Raad heeft vervolgens overwogen dat er geen procesbelang meer is voor de erfgenaam, omdat het resultaat van het hoger beroep feitelijk geen betekenis heeft voor hem. Dit is gebaseerd op eerdere jurisprudentie van de Raad, waarin is vastgesteld dat procesbelang aanwezig moet zijn om ontvankelijk te zijn in hoger beroep.

Uiteindelijk heeft de Raad geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, en is openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.

Uitspraak

19.428 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2018, 18/4104 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erfgenaam van [betrokkene] (betrokkene, laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] ), hierna: appellant
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
Datum uitspraak: 5 januari 2022
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 28 juli 2019 is betrokkene overleden.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Namens appellant is [naam] verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. L.J.A. Edelaar.

OVERWEGINGEN

1. Bij beslissing op bezwaar van 26 april 2018 (bestreden besluit) heeft het college (onder meer en voor zover van belang) het verzoek van betrokkene om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten afgewezen. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd waarbij zij het college heeft veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 501,- en heeft bepaald dat het college het door betrokkene betaalde griffierecht vergoedt.
2. Namens betrokkene heeft [naam] (hierna: gemachtigde) zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd wat betreft de hoogte van het bedrag aan proceskostenvergoeding. Gemachtigde is de broer van betrokkene. Betrokkene is hangende de hoger beroepsprocedure overleden. Uit de door gemachtigde ingediende verklaring van erfrecht blijkt dat de zoon van betrokkene de enige erfgenaam is.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op basis van de ingediende verklaring van erfrecht en executele dient de gemachtigde te worden aangemerkt als de gemachtigde van appellant (de erfgenaam van betrokkene). Gemachtigde heeft het hoger beroep in die hoedanigheid voortgezet.
3.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Raad van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
3.3.
Gemachtigde heeft een brief gedateerd 2 juli 2019 van zijn hand ingediend, gericht aan betrokkene en een ander familielid. Deze brief bevat een verslag van het gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen gemachtigde, betrokkene en het andere familielid. In deze brief staat dat de erfenis of nalatenschap niet mag worden belast met de kosten van de gerechtelijke procedures tegen de gemeente Leiden en dat gemachtigde alle risico’s op zich dient te nemen. In de brief staat onder meer: “(…) Met [naam] (lees: gemachtigde) heeft [betrokkene] (lees: betrokkene) een deal gesloten dat bij “winst of verlies” van de procedures alles ten bate of ten laste van RPD komt(…)”. Gemachtigde heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij appellant per e-mailbericht op de hoogte heeft gesteld van de voortzetting van de hoger beroepsprocedure, dat appellant bekend is met de inhoud van de brief van 2 juli 2019 en dat appellant met die inhoud instemt.
3.4.
Uit 3.3 vloeit voort dat het met het indienen van het hoger beroep nagestreefde te realiseren resultaat voor appellant feitelijk geen betekenis heeft. Dit betekent dat appellant geen belang heeft bij beoordeling van de aangevallen uitspraak door de Raad.
3.5.
Hieruit volgt dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang nietontvankelijk moet worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
(getekend) J. Brand
(getekend) E.J. van der Veldt